ECLI:NL:RBMNE:2022:2634

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 juni 2022
Publicatiedatum
6 juli 2022
Zaaknummer
UTR_20_3524
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor wijziging gevels; belanghebbendheid in bezwaar en hoorplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 3 juni 2022 uitspraak gedaan over een omgevingsvergunning die was verleend voor de wijziging van de gevels van twee loodsen. De vergunninghouder, een veehouderij, had op 17 februari 2020 een wijziging van de omgevingsvergunning aangevraagd, die eerder in 2015 was verleend. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Stichtse Vecht heeft deze aanvraag op 20 april 2020 goedgekeurd. Tegen deze beslissing hebben eisers bezwaar gemaakt, maar het college heeft hen niet-ontvankelijk verklaard, omdat zij niet als belanghebbenden konden worden aangemerkt.

De rechtbank heeft in haar uitspraak geoordeeld dat de eisers, die bezwaar hadden gemaakt, niet als belanghebbenden konden worden aangemerkt, omdat de afstand tussen hun woningen en de loodsen aanzienlijk was en de gevolgen van de wijziging van de gevels voor hen niet van betekenis waren. De rechtbank heeft ook overwogen dat de hoorplicht niet was geschonden, omdat het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk was. De rechtbank heeft het beroep van eiser [eiser 4] niet-ontvankelijk verklaard en het beroep van de overige eisers ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan. De rechtbank heeft de uitspraak gedaan in aanwezigheid van de griffier, mr. J.M.T. Bouwman.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/3524
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 juni 2022 in de zaak tussen
[eiser 1] , [eiser 2] , [eiser 3] , [eiser 4] , [eiser 5] , [eiser 6] en [eiser 7] ,te [woonplaats] , eisers
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Stichtse Vecht, verweerder
(gemachtigden: S. Ralović en B. Bouwman).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[derde belanghebbende](vergunninghouder).

Inleiding

1.1.
[derde belanghebbende] exploiteert een veehouderij aan de [adres 1] in [plaats] (het perceel). Op 17 februari 2020 heeft [derde belanghebbende] een wijziging van de omgevingsvergunning voor de loodsen F1 en F2 aangevraagd. Het gaat om een wijziging van de gevels ten opzichte van een reeds eerder verleende omgevingsvergunning voor beide loodsen in 2015.
1.2.
Bij besluit van 20 april 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder deze aanvraag toegewezen. Eisers hebben hier, mede namens een achttal anderen, bezwaar tegen gemaakt.
1.3.
De adviescommissie bezwaarschriften heeft op 10 juli 2020 geadviseerd om alle bezwaarmakers niet-ontvankelijk te verklaren in hun bezwaar omdat geen van de bezwaarmakers als belanghebbende kan worden aangemerkt. Verweerder heeft dit advies gevolgd en bezwaarmakers bij besluit van 4 augustus 2020 (het bestreden besluit)
niet-ontvankelijk verklaard in hun bezwaar. Eisers [eiser 1] en [eiser 2] hebben hier, mede namens [eiser 3] , [eiser 4] , [eiser 5] , [eiser 6] en [eiser 7] beroep tegen ingesteld.
1.4.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Op 22 februari 2021 heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft partijen toen met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet uitgenodigd voor een zitting omdat eisers het griffierecht niet (op tijd) hadden betaald. Eisers hebben verzet ingediend tegen deze uitspraak. Op
24 januari 2022 heeft de rechtbank het verzet gegrond verklaard en het onderzoek hervat in de stand waarin dat zich bevond vóór de uitspraak van 22 februari 2021. De rechtbank moet nog beoordelen of eisers alsnog griffierecht zijn verschuldigd.
1.6.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 3 juni 2022. Eisers [eiser 1] en [eiser 2] zijn in persoon verschenen. Eisers [eiser 3] , [eiser 4] , [eiser 5] ,
[eiser 6] en [eiser 7] hebben [eiser 1] en [eiser 2] gemachtigd en zijn niet in persoon verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Derde-partij is niet verschenen.
1.7.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk ter zitting uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep van [eiser 4] niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep van de overige eisers ontvankelijk;
  • verklaart hun beroep ongegrond.

Overwegingen

Ontvankelijkheid in beroep
2. Verweerder heeft op de zitting vermeld dat eiser [eiser 4] vanaf
30 augustus 2021 niet meer op het adres [adres 2] in [plaats] woont. Dit wordt door eisers erkend. Hiermee vervalt het procesbelang van eiser
[eiser 4] in deze procedure en is zijn beroep niet-ontvankelijk.
3.1.
Voor de overige eisers overweegt de rechtbank als volgt. In de artikel 8:54 Awb uitspraak van de rechtbank van 22 februari 2021 zijn eisers in eerste instantie niet-ontvankelijk verklaard omdat zij geen griffierecht voor deze procedure hebben betaald. In de uitspraak op verzet heeft de rechtbank geoordeeld dat eisers niet zonder zitting niet-ontvankelijk verklaard hadden mogen worden omdat eisers al griffierecht hadden betaald in de zaak met nummer UTR 20/1754 en het klantcontactcentrum had gezegd dat zij maar één keer griffierecht hoeven te betalen. In de uitspraak in verzet heeft de rechtbank daarom besloten dat alsnog beoordeeld moet worden of eisers griffierecht verschuldigd zijn voor deze procedure. Dat doet de rechtbank bij deze.
3.2.
De rechtbank is van oordeel dat eisers geen griffierecht hoeven te betalen voor dit beroep. In artikel 8:41, derde lid, van de Awb staat dat maar één keer griffierecht is verschuldigd als een beroepschrift is ingediend tegen twee of meer samenhangende besluiten. Eisers hebben twee keer beroep ingesteld tegen twee samenhangende besluiten. In principe zouden eisers daarom ook twee keer griffierecht moeten betalen, maar uit de wetsgeschiedenis van deze bepaling blijkt dat een aanvulling van een reeds ingediend beroepschrift met het oog op de toepassing van deze voorziening is toegestaan. [1] Uit het beroepschrift in deze procedure blijkt duidelijk dat eisers wilden aanhaken bij het eerdere beroepschrift. Daarom is de rechtbank van oordeel dat eisers maar één keer griffierecht hoeven te betalen. Dat hebben eisers in de vorige procedure al gedaan en daarom hoeft dat in deze procedure niet. Eisers zijn daarom ontvankelijk in het beroep.
4. Eisers hebben gevraagd om voeging van deze zaak met de zaak met nummer
UTR 20/1754, maar dat is niet meer mogelijk omdat in die zaak al uitspraak is gedaan.
5. De rechtbank kan het beroep daarom inhoudelijk bespreken. Het beroep is gericht tegen de beslissing op bezwaar van verweerder van 4 augustus 2020. In dit besluit is het bezwaarschrift van eisers niet-ontvankelijk verklaard. Verweerder heeft om die reden het bezwaar niet inhoudelijk beoordeeld. De rechtbank moet beoordelen of die beslissing juist is geweest. Hierbij merkt de rechtbank allereerst op dat ontvankelijkheid in beroep iets anders is dan ontvankelijkheid in bezwaar. Dat eisers ontvankelijk zijn in beroep, betekent nog niet dat zij dat ook in bezwaar waren.
Belanghebbendheid in bezwaar
6. Verweerder heeft het bezwaarschrift van eisers niet-ontvankelijk verklaard, omdat zij niet voldoen aan de eis dat zij belanghebbende zijn.
7.1.
Ten aanzien van eisers [eiser 1] , [eiser 2] , [eiser 3] , [eiser 5] , [eiser 6] en [eiser 7] overweegt de rechtbank het volgende. Het besluit waar eisers bezwaar tegen hebben gemaakt, gaat over de verlening van een omgevingsvergunning voor het wijzigen van de gevels van twee loodsen op het perceel. Eisers voeren op de zitting aan dat sprake is van onlosmakelijke samenhang van dit besluit met een eerder besluit van verweerder waarbij de realisering van een hondenkennel op het perceel werd toegestaan. Volgens eisers moeten de gevolgen van de hondenkennel daarom ook worden meegewogen.
7.2.
De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is van onlosmakelijke samenhang in de zin van artikel 2.7 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Verweerder heeft in 2015 een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van de loodsen. De gevels van die loodsen zijn vervolgens in strijd met die vergunning gebouwd. De rechtbank ziet geen directe samenhang met de realisering van de hondenkennel op het perceel waarvoor verweerder veel later, namelijk in juni 2019, een omgevingsvergunning heeft verleend. De hondenkennel zit bovendien in een ander gebouw dan de loodsen waarvoor nu een wijziging van de gevels is aangevraagd.
8. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [2] wordt als uitgangspunt genomen dat degene die rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die het besluit toestaat, in beginsel belanghebbende is bij dat besluit. Het criterium ‘gevolgen van enige betekenis’ dient als correctie op dit uitgangspunt. Gevolgen van enige betekenis ontbreken indien de gevolgen wel zijn vast te stellen, maar de gevolgen van de activiteit voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van betrokkene dermate gering zijn, dat een persoonlijk belang bij het besluit ontbreekt. Daarbij wordt onder meer gelet op de factoren afstand en zicht.
9. De rechtbank is van oordeel dat eisers niet als belanghebbende bij de omgevingsvergunning kunnen worden aangemerkt. Het gaat in deze zaak niet gaat om het oprichten van de loodsen, maar slechts om het wijzigen van de gevels. De rechtbank heeft met de ‘meettool’ op ruimtelijkeplannen.nl kunnen vaststellen dat de afstand tussen het besluitvlak van de omgevingsvergunning en het restaurant van [eiser 3] 250 meter is en minimaal 380 meter tot de overige eisers. Tussen de woningen van eisers en het bedrijf van [derde belanghebbende] ligt de [locatie 1] (een provinciale verkeersweg), een verbindingsweg tussen de [locatie 2] en de [locatie 1] , weiland en er staan bomen. Het is niet aannemelijk dat het wijzigen van de gevels van de twee loodsen wat zicht betreft gevolgen van enige betekenis zullen veroorzaken voor eisers. De rechtbank acht ook niet aannemelijk dat door wijziging van de reeds bestaande gevels er meer geluidsoverlast zal ontstaan, zoals door eisers ter zitting is betoogd. De rechtbank volgt verweerder dan ook in de conclusie dat het niet aannemelijk is dat er sprake is van gevolgen van enige betekenis voor eisers door het wijzigen van deze gevels. Dat maakt dat de gevolgen voor eisers zo gering zijn dat een persoonlijk belang bij het besluit ontbreekt.
Hoorplicht
10. Eisers hebben nog aangevoerd dat verweerder de hoorplicht heeft geschonden omdat eisers in strijd met 7:2 van de Awb niet zijn gehoord voordat verweerder zijn beslissing heeft genomen. De rechtbank is het daar niet mee eens. Op grond van artikel 7:3 van de Awb mag het horen achterwege worden gelaten als het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk is. Gelet op het voorgaande mocht verweerder in deze situatie het horen achterwege laten.
Conclusie
11. Verweerder heeft het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is voor eiser [eiser 4] niet-ontvankelijk en voor de overige eisers ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 juni 2022 door mr. J. Wolbrink, rechter, in aanwezigheid van mr. J.M.T. Bouwman, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.MvT bij Leemtewet AWB, TK 1993-1994, 23780, nr. 3, p. 6.
2.Zie de uitspraak van 28 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1066.