ECLI:NL:RBMNE:2022:2758

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 juli 2022
Publicatiedatum
13 juli 2022
Zaaknummer
UTR 20/4521 en UTR 20/4524
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. drs. R. in 't Veld
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van ZW-uitkering en afwijzing van herzieningsverzoek door het Uwv

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 12 juli 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die een Ziektewet (ZW) uitkering aanvroeg, en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Eiseres had eerder een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ontvangen, maar meldde zich op 25 februari 2019 ziek. Het Uwv weigerde haar ZW-uitkering, omdat zij geschikt werd geacht voor haar eigen werk. Eiseres maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar het Uwv verklaarde haar bezwaren ongegrond. Eiseres stelde dat haar medische situatie was veranderd en dat zij recht had op een ZW-uitkering. De rechtbank oordeelde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat er geen gewijzigde medische situatie was en dat de eerdere besluiten om de ZW-uitkering te weigeren en de betaling stop te zetten terecht waren. De rechtbank concludeerde dat eiseres in staat was haar eigen werk te verrichten en verklaarde het beroep ongegrond. Eiseres kreeg geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 20/4521 en UTR 20/4521

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 juli 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J.A.H. van Marwijk),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder (het Uwv)
(gemachtigde: mr. V.N.P.A.D. Imamkhan).

Inleiding

Eiseres heeft gewerkt als beleidsadviseur HR voor ongeveer 27 uur per week. Op
19 juni 2015 heeft zij zich ziek gemeld met gezondheidsklachten. Het dienstverband is op 31 juli 2017 beëindigd. Aansluitend is een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) toegekend.
Op 25 februari 2019 heeft zij zich vanuit de WW ziek gemeld. Deze ziekmelding heeft het Uwv na een medisch onderzoek niet geaccepteerd, omdat eiseres volgens het Uwv geschikt is voor haar eigen werk als beleidsadviseur HR. Met het besluit van 12 maart 2019 heeft het Uwv beslist dat eiseres per 25 februari 2019 geen uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) krijgt. Tegen dit besluit heeft eiseres geen bezwaar gemaakt. Dit besluit staat dus in rechte vast.
Op 27 september 2019 heeft eiseres zich opnieuw ziek gemeld en heeft zij het Uwv verzocht om herziening van het besluit van 12 maart 2019, waarop aan haar per 1 oktober 2019 een ZW-uitkering is toegekend. Eiseres is vervolgens medisch onderzocht, waarna het Uwv eiseres op en na 27 september 2019 geschikt heeft bevonden voor haar eigen werk. Dit heeft het Uwv in het eerste primaire besluit van 20 januari 2020 aan eiseres meegedeeld (zaaknummer UTR 20/4521). Met het tweede primaire besluit van 24 januari 2020 heeft het Uwv beslist dat de betaling van de ZW-uitkering van eiseres met ingang van 21 januari 2020 stopt (zaaknummer UTR 20/4524).
Eiseres heeft tegen beide primaire besluiten bezwaar gemaakt. In twee besluiten van 30 oktober 2020 (de bestreden besluiten) heeft het Uwv de bezwaren ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep in de twee zaken zijn gelijktijdig op een online zitting van 25 april 2022 behandeld. Eiseres was daarbij samen met haar gemachtigde aanwezig. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

De geschillen en het beoordelingskader

1. Het Uwv heeft aan de bestreden besluiten ten grondslag gelegd dat op en na 27 september 2019 geen sprake is van een gewijzigde medische situatie ten opzichte van 25 februari 2019. Daarnaast is er volgens het Uwv geen sprake van nieuwe feiten of omstandigheden die een ander licht kunnen werpen op het besluit van 12 maart 2019 om de ZW-uitkering per 25 februari 2019 te beëindigen.
2. Eiseres is het hier niet mee eens. Daarbij zijn partijen in deze zaken verdeeld over drie onderwerpen, namelijk:
- het weigeren van de ZW-uitkering van eiseres per 27 september 2019;
- het afwijzen van het verzoek van eiseres om de weigering van de ZW-uitkering per 25 februari 2019 te herzien, zoals neergelegd in het besluit van 12 maart 2019;
- het stopzetten van de betaling van de ZW-uitkering per 21 januari 2020.
3. De rechtbank zal deze drie onderwerpen hierna bespreken aan de hand van de beroepsgronden. Bij die beoordeling moet de rechtbank bekijken of het Uwv de toepasselijke regels goed heeft toegepast. Hierbij geldt het uitgangspunt dat het Uwv zijn besluiten mag baseren op rapporten van zijn verzekeringsartsen. Deze rapporten moeten dan wel aan een aantal voorwaarden voldoen:
- de rapporten moeten op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen;
- ze mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en;
- de conclusies moeten voldoende begrijpelijk zijn.
Verder is het zo dat degene die het niet eens is met het oordeel van een verzekeringsarts dat moet onderbouwen met medische stukken. Dit betekent dat hoe iemand zich zelf voelt zonder dat daar een medische onderbouwing van is, niet genoeg is om bij de rechtbank gelijk te krijgen.

De beoordeling van de geschillen

Weigeren ZW-uitkering en afwijzen herzieningsverzoek
4. Eiseres stelt allereerst dat het onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep onzorgvuldig is geweest. Eiseres heeft in de bezwaarfase aangegeven gehoord en gezien te willen worden door de verzekeringsarts bezwaar en beroep, maar er heeft vanwege corona alleen een telefonische hoorzitting plaatsgevonden. Eiseres voelt zich daardoor achteraf ernstig benadeeld, gezien ook het resultaat van de medische beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Er had volgens eiseres een lichamelijk onderzoek moeten plaatsvinden. Op de zitting heeft eiseres toegelicht dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in feite terug grijpt op haar oude burn-outklachten en spanningsklachten, maar daar is zij hersteld voor verklaard en zij heeft haar werk destijds ook weer volledig hervat. Zij werd vanuit de WW weer ziek, maar met andere klachten van een andere aard. Dat waren geen burn-out- en spanningsklachten meer, maar nieuwe klachten zoals vermoeidheid, concentratieverlies en duizeligheid. Als er een persoonlijk onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep had plaatsgevonden, dan had eiseres dit verschil in klachten beter naar voren kunnen brengen. Met een lichamelijk onderzoek had er volgens eiseres geconstateerd kunnen worden dat zij geen spanningsklachten in haar nek en schouder meer had. Daarnaast vindt eiseres dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep actuele medische gegevens had moeten raadplegen of op zijn minst contact had moeten zoeken met de specialist die de diagnose heeft gesteld.
5. De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is van een onzorgvuldig en/of onvolledig medisch onderzoek. Dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep eiseres alleen telefonisch heeft gesproken en haar niet zelf lichamelijk heeft onderzocht, betekent niet direct dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest. De primaire verzekeringsarts heeft eiseres wel op het spreekuur gezien en heeft haar lichamelijk onderzocht. Daarbij heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep alle beschikbare medische informatie van de behandelend sector in zijn beoordeling betrokken. Uit deze gegevens blijkt dat de vermoeidheidsklachten van eiseres de boventoon voerden. De rechtbank ziet niet in dat een aanvullend lichamelijk onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep een toegevoegde waarde zou hebben gehad, omdat in de medische rapporten van de verzekeringsartsen wordt uitgegaan van de diagnoses ME/CVS en duizeligheid. Verder worden in de rapporten ook de concentratieproblemen van eiseres genoemd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft tijdens de telefonische hoorzitting aandacht besteed aan het beloop van de ziekte en de ervaren belemmeringen en klachten van eiseres. Daarbij heeft eiseres aangegeven dat zij in het verleden angst- en spanningsklachten had, maar dat dat nu anders is (vermoeidheidsklachten). De rechtbank is niet gebleken dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een verkeerde voorstelling van het ziektebeloop heeft gehad of dat hij klachten van eiseres over het hoofd heeft gezien.
6. Ook in het feit dat geen nadere informatie is opgevraagd bij de behandelend sector ziet de rechtbank geen aanleiding om het onderzoek onzorgvuldig te achten. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB; de hoger beroepsrechter op het terrein van de sociale zekerheid) mag een verzekeringsarts in principe afgaan op zijn eigen oordeel als het gaat om het vaststellen van beperkingen, als hij meent dat hij voldoende informatie heeft om zich een oordeel te vormen over de medische situatie van betrokkene. [1] Tijdens de telefonische hoorzitting is gebleken dat eiseres sinds november 2019 niet meer bij de internist is geweest en dat zij alleen nog telefonisch contact heeft over de medicatie. De rechtbank ziet dan ook niet in wat het opvragen van aanvullende informatie zou kunnen bijdragen aan de zorgvuldigheid van de medische beoordeling. De beroepsgrond slaagt niet.
7. Eiseres voert verder aan dat de verzekeringsartsen haar beperkingen hebben onderschat. Zij verwijst hiervoor naar de recent vastgestelde diagnose ME/CVS. Het weigeren van de ZW-uitkering per 27 september 2019 is dan ook volgens eiseres onterecht. Daarnaast is de diagnose ME/CVS volgens eiseres ook een nieuw feit en/of een nieuwe omstandigheid op basis waarvan het Uwv het eerdere besluit van 12 maart 2019 had moeten herzien. Er komt een gedetailleerd ziektebeeld naar voren dat ook afwijkt van haar burn-outklachten uit de eerdere ziekteperiode, waardoor er ook meer beperkingen moeten worden aangenomen. Eiseres heeft nog het medisch rapport van internist prof. dr. [A] van [medisch expertise centrum] van 1 november 2021 ingebracht. Daarbij wenst eiseres te benadrukken dat zij eerst in 2019 door haar behandelaar dr. [B] is gezien en deze de enige is die spreekt over vermoeidheidsklachten. Haar eerdere artsen die eiseres hebben gezien beschrijven deze klachten niet als zodanig.
8. De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport duidelijk heeft uitgelegd dat de diagnose ME/CVS niet kan worden beschouwd als een nieuw feit en/of een nieuwe omstandigheid en ook niet leidt tot het aannemen van toegenomen beperkingen op of na de ziekmelding van 27 september 2019. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn de klachten van eiseres niet essentieel veranderd ten opzichte van juli 2017 toen zij met vergelijkbare klachten het aantal uren had opgebouwd in het eigen werk tot haar volledige uren en ten opzichte van februari/maart 2019 toen zij onveranderd belastbaar werd geacht voor haar eigen werk. Bij de beoordeling die ten grondslag ligt aan het besluit van 12 maart 2019 is ook rekening gehouden met moeheidsklachten, weinig energie en duizeligheidsklachten. Het feit dat de internist [B] de klachten nu heeft gelabeld als ME/CVS doet volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet af aan wat al eerder is vastgesteld, namelijk dat eiseres met deze klachten in staat was om haar eigen werk te verrichten. Dit werk is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep fysiek licht en zonder een verhoogd persoonlijk risico (van belang in verband met de duizeligheidsklachten).
9. In wat eiseres aanvoert ziet de rechtbank geen reden om te twijfelen aan deze conclusies. De rechtbank overweegt daarbij dat uit vaste rechtspraak van de CRvB volgt dat een later gestelde diagnose niet is aan te merken als een nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid, omdat het bij de beoordeling van een aanspraak op een uitkering gaat om de vraag of er sprake is van klachten waar beperkingen voor het verrichten van arbeid uit voortvloeien. [2] In reactie op het door eiseres in beroep ingebrachte medisch rapport van [A] heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep goed en inzichtelijk toegelicht waarom deze informatie geen aanleiding geeft om een andere beslissing te nemen. Het rapport van [A] bevestigt de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat het ziektebeeld van eiseres op 27 september 2019 onveranderd is gebleven ten opzichte van 25 februari 2019. Zo geeft ook [A] aan dat de ziektesituatie van eiseres tussen 2015 en 2019 moet worden gezien als het continue aanwezig zijn van onverklaarde lichamelijke klachten, waarbij ook in een eerdere fase vermoeidheid dan wel een gebrek aan energie duidelijk een relevant bestanddeel was. De klachten die eiseres in februari 2018 (
lees: 2019) had, zijn volgens [A] niet anders dan de klachten in de jaren ervoor. Hij verwijst daarvoor naar de brief van internist [B] van 22 juli 2019, waarin hij schrijft dat in 2015 ‘sterke afname energie’ op de voorgrond stond. [A] ziet dat als een andere manier om moeheid te benoemen. Eiseres is het hier niet mee eens, maar de rechtbank ziet in de beschikbare medische informatie geen aanleiding om aan de juistheid van verweerders medische oordeel te twijfelen De beroepsgrond slaagt niet.
10. Eiseres heeft verder op de zitting gesteld zich benadeeld te voelen door de handelwijze van het Uwv. Eiseres vindt dat de arts van het Uwv die bij de eerdere ZW-beoordeling betrokken was haar op het verkeerde been heeft gezet, omdat hij haar vertelde dat hij niets kon zonder een diagnose en dat het alleen zin zou hebben om bezwaar te maken als zij met iets nieuws zou komen. Als de arts dat niet tegen haar had gezegd, dan had eiseres wellicht bezwaar gemaakt tegen het besluit van 12 maart 2019. Aangezien de rechtbank niet kan na gaan wat er precies is gezegd in het gesprek van eiseres en de verzekeringsarts en eiseres bovendien zelf aangeeft dat zij anders wellicht bezwaar zou hebben gemaakt, slaagt deze beroepsgrond evenmin.
Stopzetten betaling ZW-uitkering zonder uitlooptermijn
11. Eiseres voert hierover aan dat de ZW-uitkering ten onrechte is beëindigd zonder dat een uitlooptermijn (een periode tussen het primaire besluit en de einddatum van de uitkering) in acht is genomen. Eiseres krijgt ook op dit punt geen gelijk. Van een uitlooptermijn van een maand als bedoeld in artikel 19aa, tweede lid, van de ZW kan alleen sprake zijn wanneer het een zogenaamde eerstejaars ZW-beoordeling betreft. Dat is hier niet aan de orde. Eiseres is per 27 september 2019 geschikt geacht voor haar eigen werk als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de ZW. Voor een situatie als deze schrijft de ZW geen uitlooptermijn voor. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

12. De rechtbank komt tot de conclusie dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de belastbaarheid van eiseres op 27 september 2019 niet is verslechterd ten opzichte van de eerdere ZW-beoordeling die tot het besluit van 12 maart 2019 heeft geleid. Ook heeft het Uwv voldoende gemotiveerd dat er geen aanleiding is om terug te komen van dat besluit. In wat eiseres heeft aangevoerd wordt ook geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de weigering om terug te komen van het besluit van 12 maart 2019 duidelijk onredelijk is. Dit betekent dat eiseres in staat kan worden geacht om haar eigen werk te verrichten. Het Uwv heeft dan ook terecht de ZW-uitkering van eiseres per 27 september 2019 geweigerd en de betaling van deze uitkering per 20 januari 2020 stopgezet.
13. Het beroep is ongegrond. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. R. in 't Veld, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Azmi, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2022.
griffier
rechter

De rechter is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen.

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 20 augustus 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1937.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 29 juli 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1618 en 28 oktober 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2637.