ECLI:NL:RBMNE:2022:282

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 januari 2022
Publicatiedatum
28 januari 2022
Zaaknummer
UTR 21/4362
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete op grond van de Zorgverzekeringswet wegens het niet afsluiten van een zorgverzekering en de ontheffing als gemoedsbezwaarde

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 13 januari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het CAK. Eiseres had een bestuurlijke boete van € 426,24 opgelegd gekregen omdat zij geen zorgverzekering had afgesloten, zoals vereist onder de Zorgverzekeringswet (Zvw). Eiseres had bezwaar gemaakt tegen deze boete, maar het CAK verklaarde het bezwaar ongegrond. Eiseres stelde dat zij alle mogelijke inspanningen had verricht om tijdig een ontheffing voor gemoedsbezwaren te regelen, maar dat dit niet was gelukt voor de gestelde termijn van 2 juli 2021. De rechtbank oordeelde dat eiseres inderdaad verwijtbaar had gehandeld door niet tijdig een zorgverzekering af te sluiten en dat de boete terecht was opgelegd. De rechtbank concludeerde dat eiseres niet voldoende had aangetoond dat zij niet in staat was om de ontheffing tijdig te verkrijgen en dat de verantwoordelijkheid voor het regelen van de ontheffing bij haar lag. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er werden geen proceskosten vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/4362
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 januari 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

en

CAK Bezwaar en Beroep, verweerder

(gemachtigde: M. Knoester).

Procesverloop

In het besluit van 9 juli 2021 (primair besluit) heeft verweerder aan eiseres op grond van de Zorgverzekeringswet (Zvw) een bestuurlijke boete opgelegd van € 426,24, omdat eiseres geen zorgverzekering heeft afgesloten.
In het besluit van 24 september 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 13 januari 2022 op zitting behandeld. Eiseres is ter zitting verschenen. De gemachtigde van verweerder heeft via een beeldverbinding deelgenomen aan de zitting.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk ter zitting uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiseres heeft op 2 april 2021 een aanmaning ontvangen van verweerder om voor 2 juli 2021 een zorgverzekering in de zin van de Zwv af te sluiten. Eiseres heeft voor het verstrijken van die termijn geen zorgverzekering afgesloten en daarom heeft verweerder op 9 juli 2021 een boete opgelegd. Eiseres heeft daarna (per 1 september 2021) van de Sociale Verzekeringsbank (Svb) ontheffing gekregen voor het afsluiten van een zorgverzekering vanwege gemoedsbezwaren.
Standpunt van partijen
3. Eiseres is niet eens met de boete die verweerder heeft opgelegd, omdat zij alle mogelijke inspanningen heeft verricht om op tijd de ontheffing vanwege gemoedsbezwaren te regelen. Dat zij die ontheffing niet voor 2 juli 2021 heeft kunnen regelen, komt ten eerste omdat eiseres pas op 23 juni 2021 informatie heeft ontvangen van het Gezondheids Coöperatief Nederland (GCN). Daarnaast had verweerder haar eerder moeten wijzen op de gemoedsbezwaardenregeling. Tot slot is eiseres verkeerd geïnformeerd door meerdere medewerkers van de Svb.
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de boete terecht is opgelegd, omdat eiseres binnen de daarvoor gestelde termijn van drie maanden geen zorgverzekering heeft afgesloten. Weliswaar heeft eiseres sinds 1 september 2021 een ontheffing gekregen voor het afsluiten van een zorgverzekering, maar dit valt buiten de termijn van drie maanden. Dat het eiseres niet eerder is gelukt om de ontheffing te regelen, is niet de schuld van verweerder.
Oordeel van de rechtbank
5. De rechtbank moet beoordelen of verweerder terecht een boete heeft opgelegd. De rechtbank is van oordeel dat dit zo is. Eiseres krijgt dus geen gelijk. De rechtbank zal hieronder uitleggen waarom.
6. Partijen zijn het er over eens dat eiseres voor 2 juli 2021 geen zorgverzekering heeft afgesloten. Ook zijn partijen het er over eens dat eiseres pas na 2 juli 2021 haar ontheffing als gemoedsbezwaarde heeft gekregen van de Svb.
7. De vraag die de rechtbank daarom moet beantwoorden is of het eiseres kan worden verweten dat zij de ontheffing niet voor 2 juli 2021 heeft geregeld. De rechtbank is inderdaad van oordeel dat dit eiseres inderdaad kan worden verweten en is het dus niet met eiseres eens dat zij alle mogelijke inspanningen heeft verricht om de ontheffing op tijd te verkrijgen. De rechtbank vindt daarbij de volgende redenen van belang.
8. Ten eerste had eiseres eerder onderzoek moeten en kunnen doen naar de vervangende mogelijkheden voor een zorgverzekering. Dat eiseres pas laat de informatie van het GCN heeft ontvangen, komt voor haar rekening en risico en niet voor die van verweerder. Eiseres had eerder achter deze informatie aan kunnen gaan.
9. Verder heeft eiseres gesteld dat verweerder haar eerder had moeten informeren over de gemoedsbezwaardenregeling, maar ook op dit punt ligt de verantwoordelijkheid bij eiseres zelf. Eiseres wil geen zorgverzekering afsluiten, dus dan is het ook aan haar om te zoeken naar de alternatieve mogelijkheden. Eiseres had de regeling bijvoorbeeld zelf kunnen opzoeken of verweerder eerder kunnen bellen als zij vragen had over haar situatie. In de aanmaning 2 april 2021 staat ook duidelijk vermeld dat eiseres bij vragen over haar situatie (telefonisch) contact op kon nemen met verweerder.
10. Ook heeft eiseres nog aangevoerd dat zij verkeerd is geïnformeerd door medewerkers van de Svb, maar dat is verder niet onderbouwd. Tot slot is niet gebleken van bijzondere omstandigheden [1] waarin verweerder aanleiding had moeten zien om de boete op een lager bedrag vast te stellen.
Conclusie
11. Het beroep is ongegrond. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.
12. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 januari 2022 door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Vranken, griffier.
De rechter is verhinderd de uitspraak mede te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Als bedoeld in artikel 5:46, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.