ECLI:NL:RBMNE:2022:2825
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen vastgestelde WOZ-waarde van onroerende zaak en de toepassing van indexeringspercentage
In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 23 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, de eigenaar van een woning, en de heffingsambtenaar van de gemeente. De heffingsambtenaar had op 30 januari 2021 de WOZ-waarde van de woning vastgesteld op € 482.000,- per waardepeildatum 1 januari 2020. Eiser was het niet eens met deze vaststelling en had bezwaar aangetekend, dat door de heffingsambtenaar op 4 oktober 2021 ongegrond werd verklaard. Hierop heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft de zaak behandeld op een online zitting op 28 april 2022, waarbij eiser zich liet vertegenwoordigen door zijn waarnemer. De heffingsambtenaar werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde en een taxateur. De rechtbank heeft overwogen dat de WOZ-waarde de waarde in het economisch verkeer vertegenwoordigt en dat de heffingsambtenaar de bewijslast heeft om aan te tonen dat de vastgestelde waarde niet te hoog is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar dit heeft gedaan door middel van een taxatiematrix, waarin de waarde van de woning is vergeleken met referentiewoningen.
Eiser heeft betoogd dat de heffingsambtenaar bij de berekening van het indexeringspercentage onvoldoende rekening heeft gehouden met verschillen tussen de verkooptransacties. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de heffingsambtenaar niet verder hoefde te differentiëren en dat de door hem gehanteerde indexeringspercentages voldoende betrouwbaar zijn. Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld en heeft het beroep ongegrond verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.