ECLI:NL:RBMNE:2022:2826

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 april 2022
Publicatiedatum
15 juli 2022
Zaaknummer
UTR 21/3671
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen WOZ-waarde en gelijkheidsbeginsel in belastingrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 28 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de vastgestelde WOZ-waarde van een woning. Eiser, eigenaar van de woning aan [adres] te [plaats], had bezwaar gemaakt tegen de WOZ-beschikking van de heffingsambtenaar van [gemeente], die de waarde voor het belastingjaar 2021 had vastgesteld op € 409.000,-. Eiser stelde dat de waarde te hoog was en bepleitte een lagere waarde van € 304.000,-. De heffingsambtenaar handhaafde de vastgestelde waarde en onderbouwde deze met een taxatiematrix.

Tijdens de online zitting op 28 april 2022 is de zaak behandeld. Eiser was aanwezig, terwijl de verweerder werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, P.H.M. Verhoef, en een taxateur. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar met de taxatiematrix aannemelijk had gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld. Eiser voerde aan dat het gelijkheidsbeginsel was geschonden, omdat zes van de twaalf identieke woningen lager waren gewaardeerd. De rechtbank oordeelde echter dat om te kunnen profiteren van een lagere waardering, meer dan de helft van de vergelijkbare woningen lager gewaardeerd moest zijn. Dit was in dit geval niet het geval, waardoor het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet kon slagen.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Partijen werden gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze mondelinge uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/3671
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 april 2022 in de zaak tussen
[eiser] ,uit [woonplaats] , eiser
en
de heffingsambtenaar van [gemeente], verweerder
(gemachtigde: P.H.M. Verhoef).
Procesverloop
In de beschikking van 21 februari 2021 heeft verweerder op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak aan de [adres] te [plaats] (de woning) voor het belastingjaar 2021 vastgesteld op € 409.000,- naar de waardepeildatum 1 januari 2020. Verweerder heeft bij deze beschikking aan eiser als eigenaar van de woning ook een aanslag onroerendezaakbelastingen opgelegd, waarbij deze waarde als heffingsmaatstaf is gehanteerd.
In de uitspraak op bezwaar van 21 juli 2021 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift en een taxatiematrix ingediend.
De zaak is behandeld op de online zitting van 28 april 2022. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld door [taxateur] , taxateur.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Overwegingen

1.De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.

2.De woning is een in 2010 gebouwd appartement met een oppervlakte van ongeveer
123 m2.
3.De WOZ-waarde van de woning is de waarde in het economisch verkeer. Dat is de prijs die bij verkoop op de voor die woning meest geschikte wijze en na de beste voorbereiding door de meest biedende gegadigde voor die woning zou zijn betaald.
4.Eiser bepleit een lagere waarde, namelijk € 304.000,-. Verweerder handhaaft de vastgestelde waarde en heeft om die te onderbouwen een taxatiematrix overgelegd.
4. Verweerder heeft de bewijslast om aannemelijk te maken dat de waarde niet te hoog is vastgesteld. Bij de beoordeling of dit het geval is, zal de rechtbank wat eiser ter betwisting van de vastgestelde waarde heeft aangevoerd meewegen.
5.De rechtbank is van oordeel dat verweerder met de taxatiematrix aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. Uit de taxatiematrix blijkt dat de waarde van de woning is bepaald met behulp van een methode van vergelijking met referentiewoningen. Verweerder heeft onder andere vergeleken met appartementen uit hetzelfde complex, waarbij één appartement zelfs bijna op de waardepeildatum is verkocht. Met de taxatiematrix maakt verweerder aannemelijk dat de waarde niet te hoog is vastgesteld.
6.Eiser voert hiertegen aan dat verweerder het gelijkheidsbeginsel heeft geschonden. Er zijn namelijk zes identieke woningen met een oneven huisnummer, waaraan een lagere WOZ-waarde is toegekend. Eiser voert daarnaast aan dat alle 23 woningen met een oneven huisnummer lager zijn gewaardeerd dan de 23 woningen met een even huisnummer, terwijl de woningen met een oneven huisnummer betere faciliteiten hebben.
7.Een beroep op het gelijkheidsbeginsel kan in een WOZ-zaak slagen als eiser stelt en – bij betwisting – aannemelijk maakt dat in de meerderheid van gelijke gevallen een juiste waardering achterwege is gebleven. Bij de beoordeling of in de meerderheid van de vergelijkbare gevallen een lagere WOZ-waarde is vastgesteld, moeten uitsluitend identieke woningen worden vergeleken. Dat wil zeggen dat de verschillen verwaarloosbaar zijn. Partijen zijn het erover eens dat er twaalf identieke woningen zijn. De andere woningen hebben andere afmetingen en zijn daarom volgens de rechtbank niet identiek. Ze zijn om die reden niet bruikbaar voor het beroep van eiser op het gelijkheidsbeginsel. Van die twaalf woningen zijn er zes woningen lager gewaardeerd dan de woning van eiser. Om te kunnen profiteren van een verkeerde, lagere WOZ-waarde van andere woningen, moet meer dan de helft te laag zijn gewaardeerd. In het geval van eiser is dat niet het geval, omdat slechts zes van de twaalf woningen te laag is gewaardeerd. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel kan daarom niet slagen.

8.Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

9.Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen deze mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan. Hoe zij dat kunnen doen, staat onderaan deze uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Wolbrink, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Kersten, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 april 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.