ECLI:NL:RBMNE:2022:2843

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 februari 2022
Publicatiedatum
18 juli 2022
Zaaknummer
20/3194-V
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep wegens ontbreken machtiging

Op 7 februari 2022 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een verzetsprocedure tegen een eerdere uitspraak van 12 augustus 2021, waarin het beroep van opposante niet-ontvankelijk was verklaard wegens het ontbreken van een toereikende machtiging. Opposante, vertegenwoordigd door mr. D.A.N. Bartels, had beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Amersfoort. Tijdens de zitting op 24 januari 2022 was de heffingsambtenaar afwezig. De rechtbank overwoog dat de eerdere uitspraak zonder zitting was gedaan, wat mogelijk is volgens artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) als er geen redelijke twijfel over de uitkomst bestaat. De rechtbank beperkte zich in deze verzetsprocedure tot de vraag of de eerdere uitspraak in stand kon blijven.

Opposante stelde dat de uitspraak onjuist was omdat de zaak was overgedragen van vader op zoon en dat de gemeente Amersfoort het bezwaar inhoudelijk had behandeld. Tevens werd een beroep gedaan op betalingsonmacht en een verzoek om uitstel van betaling van het griffierecht. De rechtbank oordeelde dat er geen toereikende machtiging was overgelegd, ondanks herhaalde verzoeken daartoe. De gemachtigde had geen geldige reden gegeven voor het ontbreken van de machtiging.

De rechtbank concludeerde dat het beroep op betalingsonmacht niet relevant was, omdat het de opposante was die het griffierecht moest betalen. Het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn werd afgewezen, omdat de periode tussen het indienen van het beroep en de uitspraak in de verzetprocedure niet meer dan anderhalf jaar was. De rechtbank verklaarde het verzet ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van P.W. Hogenbirk, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/3194-V

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 februari 2022 op het verzet van

mr. D.A.N. Bartels MRE, veronderstellenderwijs handelend namens

[opposante] ,te [vestigingsplaats] , opposante.

Procesverloop

Opposante heeft beroep ingediend tegen de uitspraak op bezwaar van 29 juli 2020 van de heffingsambtenaar van de gemeente Amersfoort.
In de uitspraak van 12 augustus 2021 heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van een toereikende machtiging.
Opposante heeft tegen deze uitspraak een verzetschrift ingediend.
De zitting heeft plaatsgevonden via een Skypeverbinding op 24 januari 2022. Mr. D.A.N. Bartels heeft deelgenomen.
De heffingsambtenaar heeft niet deelgenomen (met bericht van verhindering).

Overwegingen

1. De rechtbank heeft de uitspraak van 12 augustus 2021 gedaan zonder dat zij een zitting heeft gehouden. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid als over de uitkomst van de procedure in redelijkheid geen twijfel mogelijk is.
2. In deze verzetsprocedure is de beoordeling van de rechtbank beperkt tot de vraag of de uitspraak van de rechtbank van 12 augustus 2021 in stand kan blijven. Zo ja, dan is het verzet ongegrond en blijft de eerdere uitspraak in stand. Zo nee, dan is het verzet gegrond en vervalt de eerdere uitspraak.
3. Volgens opposante is de uitspraak van de rechtbank van 12 augustus 2021 niet juist omdat de zaak is overgedragen van vader op zoon. De gemeente Amersfoort heeft het bezwaar inhoudelijk behandeld en wist dus wel dat het goed zat. Opposante doet (nogmaals) een beroep op betalingsonmacht/verzoek om uitstel voor de betaling van het griffierecht. Ook maakt opposante wegens mogelijke overschrijding van de redelijke termijn aanspraak op immateriële schadevergoeding.
4. Bij het beroepschrift is geen toereikende machtiging meegestuurd. In artikel 6:6 van de Awb staat dat een beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard als het beroep niet voldoet aan de wettelijke vereisten. Voordat het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard moet de indiener van het beroep wel in de gelegenheid zijn gesteld om het verzuim te herstellen. De rechtbank heeft Bartels bij brief van 17 september 2020 in de gelegenheid gesteld om uiterlijk binnen vier weken een machtiging in te dienen waaruit blijkt dat hij gemachtigd is om namens [opposante] beroep in te stellen en in beroep op te treden. Bij brief van 29 september 2020 heeft Bartels hierop gereageerd en een volmacht naar de rechtbank gestuurd die ondertekend is door [A] Volgens het uittreksel van de Kamer van Koophandel is [B] alleen/zelfstandig bevoegd als enig aandeelhouder/bestuurder. Bij brief van 28 juni 2021 is Bartels nogmaals in de gelegenheid gesteld om een machtiging in te dienen, ondertekend door [B] . Hierop heeft Bartels op 29 juli 2021 een machtiging naar de rechtbank gestuurd met enkel een (onleesbare) handtekening. De verwijzing van gemachtigde naar het dossier van de heffingsambtenaar waarin dezelfde machtiging zit, terwijl verweerder het bezwaar wel inhoudelijk heeft behandeld kan hem niet baten. De rechtbank dient zelf te beoordelen of de machtiging die in beroep is overlegd in orde is.
5. Dat betekent dat er in deze beroepsprocedure geen toereikende machtiging is overlegd. Bartels heeft geen reden gegeven waarom hij die, ondanks verzoeken van de rechtbank, niet heeft overlegd.
Tijdig beroep op betalingsonmacht/verzoek uitstel betaling griffierecht
6. Er is (op tijd) een beroep op betalingsonmacht en een verzoek om uitstel van het betalen van griffierecht gedaan. Dit verzoek is op 29 december 2020 afgewezen omdat het niet was onderbouwd met (financiële) gegevens van opposante, maar van de gemachtigde. Voor de beoordeling van het beroep op betalingsonmacht en het verzoek om uitstel van het betalen van griffierecht is echter de financiële positie van de gemachtigde niet relevant. Het is namelijk opposante die het griffierecht uiteindelijk moet voldoen, dus het gaat er om dat opposante inzichtelijk maakt dat hij het griffierecht niet kan betalen.
7. De gemachtigde van opposante heeft in de verzetprocedure opnieuw een beroep op betalingsonmacht gedaan. Nu opposante dit ook al tijdens de termijn voor het betalen van het griffierecht heeft gedaan, de rechtbank dit verzoek bij brief van 29 december 2020 terecht heeft afgewezen en het niet mogelijk is om een dergelijk verzoek te herhalen in verzet, vormt dit geen reden waarom de rechtbank het beroep niet met toepassing van artikel 8:54 van de Awb heeft kunnen afdoen.
8. Voor het overige heeft opposante in verzet niets aangevoerd op grond waarvan moet worden geoordeeld dat de rechtbank de beroepsprocedure ten onrechte vereenvoudigd heeft afgedaan. Het verzet is ongegrond. Dit betekent dat de uitspraak waartegen verzet is gedaan in stand blijft.
Overschrijding redelijke termijn
9. Opposante heeft verzocht om een vergoeding voor immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank gaat bij de beoordeling van dit verzoek uit van de regels die de Hoge Raad hiervoor heeft gegeven in het overzichtsarrest van 19 februari 2016 [1] en in zijn latere uitspraken.
10. Het is niet uitgesloten dat in een procedure over een niet-ontvankelijk beroep een vergoeding kan worden toegekend voor geleden immateriële schade. Op grond van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) moeten belastinggeschillen immers binnen een redelijke termijn worden berecht. Er geldt dat wel als voorwaarde dat sprake is van een situatie waarin het geschil inhoudelijk aan de rechter is voorgelegd. Aan die voorwaarde is niet voldaan als er geen toereikende machtiging is overlegd. De rechtbank verwijst hiervoor naar een arrest van de Hoge Raad van 2 december 2016 [2] . Uit dat arrest volgt dat er in beginsel geen uitspraak hoeft te worden gedaan over een verzoek tot toekenning van immateriële schadevergoeding wegens een overschrijding van de redelijke termijn, als het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard wegens het niet overleggen van een toereikende machtiging.
11. Dat is slechts anders als de rechtbank uitspraak doet op het verzet nadat sinds het instellen van het beroep meer dan anderhalf jaar is verstreken. De rechtbank heeft het beroepschrift van opposante ontvangen op 31 augustus 2020. De periode tussen deze datum en de uitspraak van de rechtbank in de verzetprocedure is niet meer dan anderhalf jaar, zodat er ook in verzet geen sprake is van overschrijding van de redelijke termijn. Het verzoek wordt daarom afgewezen.

Beslissing

De rechtbank:
-verklaart het verzet ongegrond;
-wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van
P.W. Hogenbirk, griffier. De beslissing is uitgesproken op 7 februari 2022 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kunt u binnen zes weken na de verzenddatum ervan beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. De datum van verzending ziet u op de stempel die hierboven staat.