Op 7 februari 2022 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een verzetsprocedure tegen een eerdere uitspraak van 12 augustus 2021, waarin het beroep van opposante niet-ontvankelijk was verklaard wegens het ontbreken van een toereikende machtiging. Opposante, vertegenwoordigd door mr. D.A.N. Bartels, had beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Amersfoort. Tijdens de zitting op 24 januari 2022 was de heffingsambtenaar afwezig. De rechtbank overwoog dat de eerdere uitspraak zonder zitting was gedaan, wat mogelijk is volgens artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) als er geen redelijke twijfel over de uitkomst bestaat. De rechtbank beperkte zich in deze verzetsprocedure tot de vraag of de eerdere uitspraak in stand kon blijven.
Opposante stelde dat de uitspraak onjuist was omdat de zaak was overgedragen van vader op zoon en dat de gemeente Amersfoort het bezwaar inhoudelijk had behandeld. Tevens werd een beroep gedaan op betalingsonmacht en een verzoek om uitstel van betaling van het griffierecht. De rechtbank oordeelde dat er geen toereikende machtiging was overgelegd, ondanks herhaalde verzoeken daartoe. De gemachtigde had geen geldige reden gegeven voor het ontbreken van de machtiging.
De rechtbank concludeerde dat het beroep op betalingsonmacht niet relevant was, omdat het de opposante was die het griffierecht moest betalen. Het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn werd afgewezen, omdat de periode tussen het indienen van het beroep en de uitspraak in de verzetprocedure niet meer dan anderhalf jaar was. De rechtbank verklaarde het verzet ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van P.W. Hogenbirk, griffier.