ECLI:NL:RBMNE:2022:2903
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing exploitatievergunning horeca op basis van slecht levensgedrag leidinggevende
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 20 juli 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een aanvraag voor een exploitatievergunning voor een horecabedrijf. Eiseres, die sinds 23 juli 2018 een exploitatievergunning had voor een afhaal- en bezorgrestaurant in Utrecht, had haar onderneming omgezet naar een B.V. en verzocht om omzetting van de vergunning. De burgemeester van Utrecht heeft deze aanvraag op 20 mei 2019 afgewezen en de exploitatievergunning ingetrokken, omdat de leidinggevende van eiseres, [A], niet voldeed aan het vereiste van goed levensgedrag, zoals vastgelegd in de Horecaverordening gemeente Utrecht 2018. Eiseres ging in beroep en hoger beroep, maar de Raad van State verklaarde het hoger beroep ongegrond, waardoor de intrekking van de vergunning in rechte vaststond.
Na de intrekking heeft eiseres een nieuwe aanvraag ingediend, die op 15 juli 2020 opnieuw werd afgewezen. De burgemeester stelde wederom dat [A] niet voldeed aan de eisen van goed levensgedrag, gebaseerd op incidenten uit de periode van 2010 tot 2018. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de zaak behandeld en zich gericht op de vraag of de incidenten, ondanks het tijdsverloop, nog iets zeggen over de betrouwbaarheid van [A]. Eiseres betoogde dat de tijd sinds de intrekking van de vergunning in 2018 niet was meegenomen in de beoordeling.
De rechtbank oordeelde dat verweerder onvoldoende had gemotiveerd waarom de incidenten nog steeds relevant waren, maar besloot het motiveringsgebrek te passeren op grond van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht. Verweerder had in latere stukken en op zitting alsnog gemotiveerd dat de incidenten, ondanks het tijdsverloop, nog steeds van belang waren voor de beoordeling van de betrouwbaarheid van [A]. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was, maar veroordeelde verweerder tot vergoeding van het griffierecht en proceskosten aan eiseres.