ECLI:NL:RBMNE:2022:312

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 januari 2022
Publicatiedatum
1 februari 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 1041
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen omgevingsvergunning voor de bouw van een woning in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak gaat het om een beroep tegen een omgevingsvergunning die is verleend voor de bouw van een nieuwe woning ter vervanging van een bestaande woning op een perceel in de gemeente De Bilt. De vergunninghouders hebben op 1 april 2020 een omgevingsvergunning aangevraagd voor het slopen van de bestaande woning en het realiseren van een nieuwe woning. De gemeente heeft op 24 juli 2020 de omgevingsvergunning verleend. Eisers, die buren zijn van de vergunninghouders, hebben bezwaar gemaakt tegen deze vergunning en hebben beroep ingesteld nadat hun bezwaar ongegrond was verklaard. De rechtbank heeft op 13 januari 2022 uitspraak gedaan in deze zaak.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het bouwplan niet in strijd is met het bestemmingsplan, de redelijke eisen van welstand, het Bouwbesluit en de bouwverordening. Eisers voerden aan dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan, omdat op het perceel uitsluitend een kleine woning mag worden gebouwd. De rechtbank oordeelde echter dat de planvoorschriften niet onduidelijk zijn en dat de oppervlakte van de nieuwe woning niet groter is dan die van de bestaande woning. De rechtbank concludeerde dat de vergunning op juiste gronden is verleend en dat er geen strijd is met de redelijke eisen van welstand.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat verweerder gehouden was om de omgevingsvergunning te verlenen, omdat er geen sprake was van strijd met de weigeringsgronden van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. De uitspraak werd gedaan door mr. J. Wolbrink, rechter, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Amersfoort
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 21/1037 en UTR 21/1041

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 januari 2022 in de zaak tussen

[eiser 1] en

[eiser 2] ,
te [woonplaats] , eisers
(gemachtigden: mr. M. Abdelkader Mohamed en mr. R. de Leeuw),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Bilt, verweerder

(gemachtigde: Y.C.Y. Mayr-van Schajik).
Als derde-partij hebben aan het geding deelgenomen:
[derde-partij 1] en [derde-partij 2](vergunninghouders), te [woonplaats] ,
(gemachtigde: mr. E.A. Wentink-Quelle).

Inleiding

1. Vergunninghouders zijn eigenaar van het perceel [adres] in [woonplaats] (het perceel). Zij hebben op 1 april 2020 omgevingsvergunning aangevraagd voor het slopen van de bestaande woning en het realiseren van een nieuwe woning op het perceel. De nieuwe woning is inmiddels gerealiseerd. Eisers wonen respectievelijk aan de [adres] en [adres] in [woonplaats] .
2. Verweerder heeft bij besluit van 24 juli 2020 aan vergunninghouders een omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van een woning ter vervanging van de bestaande woning op perceel.
3. Eisers hebben daartegen bezwaar gemaakt. Eiser [eiser 1] heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek is bij uitspraak van de voorzieningenrechter van 16 oktober 2020 afgewezen.
4. Bij besluit van 25 januari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
5. Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 oktober 2021. Eisers zijn verschenen, vergezeld van hun echtgenotes en bijgestaan door gemachtigden
mr. M. Abdelkader Mohamed en mr. B.J. Meruma. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en [A] . Vergunninghouders zijn verschenen, vergezeld van hun dochter en bijgestaan door hun gemachtigde.

Het geschil

7. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat het bouwplan niet in strijd is met het bestemmingsplan, de redelijke eisen van welstand, het Bouwbesluit en de bouwverordening. De gevraagde omgevingsvergunning moet daarom worden verleend.
8. Eisers voeren aan dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan. Op het perceel mag uitsluitend een kleine woning worden gebouwd ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding ‘kleine woning’. Dat volg uit de aanduiding zelf en uit de systematiek van de planvoorschriften. Ook is de oppervlakte van de nieuwe woning groter dan die van de bestaande woning. Volgens eisers moet worden uitgegaan van de voorgeschreven maatvoering voor ‘kleine woning’. Eisers voeren ten slotte aan dat het welstandsadvies niet inzichtelijk is en dat het bouwplan niet voldoet aan de redelijke eisen van welstand.

Juridisch kader

9. Op grond van het bestemmingsplan Buitengebied Maartensdijk 2012 (het bestemmingsplan) rust op het perceel de bestemming ‘Wonen’, dubbelbestemming Waarde -Archeologie 3 en geldt de specifieke bouwaanduiding ‘kleine woning’.
Artikel 23.1 van de planvoorschriften luidt:
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. woningen met bijgebouwen, waarbij het aantal woningen niet meer mag bedragen dan
het bestaande aantal, dan wel maximaal 2 woningen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - 2 woningen';
(…)
en verder:
k. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - kleine woning', een kleine woning.
Op grond van artikel 23.2 van de planvoorschriften mogen op of in de in lid 23.1 bedoelde gronden uitsluitend in de bestemming passende bouwwerken worden gebouwd onder de volgende voorwaarden:
(…)
d. de oppervlakte van woningen inclusief aanbouwen mag niet meer dan 120 m² bedragen dan wel de bestaande oppervlakte indien deze groter is, waartoe in ieder geval wordt gerekend het oorspronkelijke inpandige bedrijfsgedeelte van een karakteristieke boerderij, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - kleine woning' de oppervlakte van een kleine woning niet mag worden vergroot tenzij voldaan dient te worden aan de minimale afmetingen uit het bouwbesluit;
Artikel 2.2.2 van de planvoorschriften luidt:
Indien er dakoverstekken aanwezig zijn met een lengte van 70 cm of meer, dan wordt bij de bepaling van de oppervlakte van een bouwwerk het einde van de dakoverstek als buitenwerks gevelvlak aangemerkt.

Beoordeling door de rechtbank

Specifieke bouwaanduiding kleine woning
10.1
De term specifieke bouwaanduiding is in de planvoorschriften niet gedefinieerd. De rechtbank leidt uit deze aanduiding af dat bedoeld is aan te geven dat op de betreffende locatie alleen mag worden gebouwd met inachtneming van de regels die het bestemmingsplan voor percelen met deze aanduiding geeft. Een voorbeeld van een regel die enkel geldt voor percelen met deze aanduiding, is artikel 23.2, aanhef en onder d, van het bestemmingsplan, waarin is bepaald dat de oppervlakte van een kleine woning niet mag worden vergroot. Het bestemmingsplan schrijft niet voor dat er alleen mag worden gebouwd binnen het vlak met deze specifieke bouwaanduiding op het perceel.
10.2
De rechtbank stelt verder vast dat op de bij het bestemmingsplan horende plankaart bouwvlakken zijn opgenomen. Indien voor een perceel een bouwvlak is opgenomen betekent dat, dat uitsluitend binnen dat bouwvlak mag worden gebouwd. Op het perceel van vergunninghouders is geen bouwvlak opgenomen. De rechtbank leidt daaruit af dat op grond van de planregels op het hele perceel mag worden gebouwd (behoudens de voorgeschreven afstanden tot naastgelegen percelen). De bestemming ‘Wonen’ rust immers op het hele perceel, er is geen bouwvlak op het perceel van vergunninghouders en het bestemmingsplan kent niet de regel dat alleen binnen de aanduiding gebouwd zou mogen worden.
11. Volgens eisers volgt ook uit de toelichting op het bestemmingsplan dat uitsluitend ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding mag worden gebouwd. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de planvoorschriften niet onduidelijk. Dat betekent dat aan de plantoelichting in zoverre geen betekenis toekomt. Overigens blijkt uit de toelichting dat de bouwaanduiding alleen betrekking heeft op de maatvoering van kleine woningen (‘wat klein is moet klein blijven’) en niet op de locatie van woningen op het desbetreffende perceel. De rechtbank is het dus niet eens met eisers dat op het perceel alleen gebouwd mag worden ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding ‘kleine woning’ Er is geen sprake van strijd met het bestemmingsplan. De grond slaagt niet.
De maatvoering
12. Uit artikel 23.2, aanhef en onder d, van de planvoorschriften volgt dat de nieuwe woning niet groter mag zijn dan de bestaande woning. Uit artikel 2.2.2 van de planvoorschriften volgt dat bij het bepalen van de oppervlakte van een bouwwerk dakoverstekken die 70 cm zijn of langer, moeten worden meegenomen in de berekening.
13. Eisers hebben aangevoerd dat de vergunde woning een oppervlakte heeft van 185,9 m² terwijl de bestaande woning 157,7 m² groot was. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat uit een footprint in het gemeentelijk archief blijkt dat voor de bestaande woning
173 m² vergund was terwijl de nieuwe woning een oppervlakte heeft van 170 m².
14. Eisers hebben ter onderbouwing van hun stelling dat de bestaande woning 157,7 m² was gewezen op de metingen die verweerder in september 2020 heeft verricht. Voor de vraag wat de oppervlakte van de bestaande woning is, zijn de metingen echter niet relevant. Het gaat immers om wat je destijds mocht bouwen en wat je met de huidige vergunning mag bouwen. Uitsluitend de destijds vergunde situatie is daarom van belang. Eisers hebben niet weersproken dat de vergunde oppervlakte 173 m² was. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat de bestaande woning een vergunde oppervlakte had van 173 m².
15. Volgens eisers heeft de nieuwe woning een oppervlakte van 185,9 m². Ter onderbouwing wijzen zij op de tekening van 12 juni 2020 waaruit een dakoverstek van 79,5 cm blijkt. De dakoverstekken moeten daarom worden meegerekend bij het bepalen van de oppervlakte van de woning. Verweerder is uitgegaan van een lengte van de dakoverstekken van 69,5 cm zoals op de detailtekening van 11 juni 2020 is aangegeven.
16. Verweerder heeft toegelicht dat het bouwplan is vergund conform de detailtekening van 11 juni 2020. Omdat dakoverstekken van 69,5 cm zijn vergund hoeven deze niet betrokken te worden bij de berekening van de oppervlakte van de woning. Dit betekent dat de oppervlakte van de nieuwe woning niet groter is dan die van de bestaande woning. In het geval dat vergunninghouders de dakoverstekken groter dan 69,5 cm hebben gerealiseerd, is dat een handhavingskwestie. Omdat de dakoverstekken minder dan 70 cm zijn, hoeven ze bij de bepaling van de oppervlakte niet meegerekend te worden. De oppervlakte van de nieuwe woning is daarom correct vastgesteld op 170 m², wat kleiner is dan de vergunde oppervlakte van de oude woning. Het bouwplan is ook op dit punt niet in strijd met het bestemmingsplan. De grond slaagt niet.
Welstand
17. Eisers voeren aan dat van hen niet kan worden verwacht een contra-expertise uit te brengen omdat verweerder heeft volstaan met een stempeladvies. In het stempeladvies van 15 juli 2020 is niet duidelijk gemaakt op basis van welke aanpassingen in het bouwplan het eerdere negatieve welstandsadvies is omgezet in een positief welstandsadvies. Het bouwplan voldoet volgens eisers niet aan de redelijke eisen van welstand omdat het bouwplan niet is getoetst aan de criteria voor kleine bouwwerken en een veel te groot volume heeft.
18. De rechtbank overweegt dat verweerder op grond van vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State [1] mag verwijzen naar een stempeladvies als een eiser het stempeladvies niet gemotiveerd betwist. Eisers hebben geen deskundig tegenadvies ingebracht. Omdat eisers het stempeladvies niet gemotiveerd betwist hebben, heeft verweerder zich daarom op grond van het positieve welstandsadvies op het standpunt kunnen stellen dat het bouwplan niet in strijd is met redelijke eisen van welstand. Verder is uit de toelichting van vergunninghouder op de zitting gebleken dat het oude negatieve welstandsadvies betrekking had op een geheel ander bouwplan. De rechtbank leidt daaruit af dat de welstandscommissie een geheel nieuwe beoordeling heeft gedaan en dat ten aanzien van het vergunde bouwplan geen sprake is van een wijziging van een negatief welstandsadvies in een positief welstandsadvies. Verder blijkt uit de Welstandsnota 2013 van de gemeente De Bilt dat de criteria voor kleine bouwwerken betrekking hebben op bijbehorende bouwwerken, dakkapellen en dergelijke. De welstandscommissie heeft het bouwplan daarom niet hoeven toetsen aan deze criteria. Tot slot overweegt de rechtbank dat op grond van vaste rechtspraak [2] een welstandstoets zich in beginsel richt naar de bouwmogelijkheden die het geldende bestemmingsplan biedt. Het bouwplan voldoet voor wat betreft het volume aan de planregels.
19. Gelet op het voorgaande heeft verweerder het welstandsadvies van 15 juli 2020 in redelijkheid aan de omgevingsvergunning ten grondslag mogen leggen. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie

20. De rechtbank concludeert dat het bouwplan niet in strijd is met het bestemmingsplan en/of de redelijke eisen van welstand. Omdat niet gesteld of gebleken is dat sprake is van strijd met één van de overige weigeringsgronden van artikel 2.10, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, is sprake is van een gebonden beschikking en was verweerder gehouden om de omgevingsvergunning te verlenen.
21. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Wolbrink, rechter, in aanwezigheid van mr. G.M.T.M. Sips, griffier. De beslissing is uitgesproken op 13 januari 2022 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Zie onder meer de uitspraak van 9 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1234.
2.Zie onder meer de uitspraak van 26 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1099.