Op 28 juli 2022 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen [eiseres], veronderstellenderwijs handelend namens [bedrijf], en de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, vertegenwoordigd door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Het beroep is ingediend op 14 maart 2022, maar voldoet niet aan de wettelijke eisen. De rechtbank heeft partijen niet uitgenodigd voor een zitting, omdat dit in deze zaak niet nodig is. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroepschrift niet vergezeld ging van een machtiging, wat vereist is om namens een ander beroep in te stellen. De rechtbank heeft [eiseres] op 12 april 2022 in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken een machtiging in te dienen, maar hierop is niet gereageerd. Een tweede verzoek op 15 juni 2022 bleef eveneens onbeantwoord. Hierdoor is er geen toereikende machtiging en is het beroep niet-ontvankelijk verklaard, conform artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Daarnaast heeft de rechtbank vastgesteld dat er geen kopie van de beslissing op bezwaar, geen uittreksel van de Kamer van Koophandel en geen statuten zijn ingediend, en dat het beroepschrift niet ondertekend was. De rechtbank heeft besloten het beroep niet inhoudelijk te behandelen en heeft geen proceskostenvergoeding toegewezen. De uitspraak is gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren, rechter, in aanwezigheid van P.W. Hogenbirk, griffier, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.