ECLI:NL:RBMNE:2022:3212

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 juli 2022
Publicatiedatum
10 augustus 2022
Zaaknummer
UTR 22/1330
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering verklaring van rijgeschiktheid en ongeldig verklaring rijbewijs op basis van psychiatrisch rapport

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 22 juli 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, die eerder rijongeschikt was verklaard, en de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). Eiser had op 4 mei 2021 een gezondheidsverklaring ingediend om te laten beoordelen of hij geestelijk en lichamelijk in staat was om te rijden. Echter, bij besluit van 7 september 2021 werd eiser niet rijgeschikt verklaard. Het bezwaar van eiser tegen dit besluit werd op 8 februari 2022 ongegrond verklaard, waarna eiser beroep instelde.

De rechtbank behandelde de zaak op 7 juli 2022, waarbij eiser aanwezig was, maar verweerder zich afmeldde. De rechtbank oordeelde dat verweerder zich terecht had gebaseerd op een psychiatrisch rapport van 17 juli 2021, waarin werd vastgesteld dat eiser lijdt aan schizofrenie van het paranoïde type en dat hij geen ziekte-inzicht heeft. De psychiater adviseerde om eiser ongeschikt te verklaren voor het besturen van motorrijtuigen. Eiser betwistte de diagnose en voerde aan dat hij eerder zonder problemen had gereden en dat zijn rijbewijs essentieel was voor zijn gezin.

De rechtbank concludeerde dat het psychiatrische rapport zorgvuldig was opgesteld en dat de conclusies daarvan gerechtvaardigd waren. Eiser had niet aangetoond dat het rapport onjuist was en de rechtbank oordeelde dat het persoonlijk belang van eiser niet opwoog tegen het algemene belang van de verkeersveiligheid. Uiteindelijk werd het beroep van eiser ongegrond verklaard, wat betekende dat zijn rijbewijs ongeldig bleef en hij geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontving.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/1330

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 juli 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en
de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR),verweerder
(gemachtigde: mr. E. van Pernis-van der Wal).

Inleiding en procesverloop

Eiser is eerder rijongeschikt verklaard. Hij heeft op 4 mei 2021 een gezondheidsverklaring ingediend om te laten beoordelen of hij geestelijk en lichamelijk in staat is om te rijden.
Bij besluit van 7 september 2021 heeft verweerder eiser niet rijgeschikt verklaard. Met het bestreden besluit van 8 februari 2022 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 7 juli 2022 op zitting behandeld. Eiser heeft hieraan deelgenomen. Verweerder heeft zich afgemeld voor de zitting.

Beoordeling door de rechtbank

Het standpunt van verweerder
1. Verweerder stelt vast dat eiser niet rijgeschikt is en dat zijn rijbewijs ongeldig blijft. Voor de vaststelling hiervan heeft verweerder eiser doorverwezen naar een psychiater voor een keuring. Uit de beoordeling van de psychiater van 17 juli 2021 is gebleken dat eiser tijdens het onderzoek waanachtig is. De psychiater stelt vast dat er geen sprake is van ziekte-inzicht of -besef bij eiser en dat de realiteitstoetsing op het punt van de waan is verstoord. De psychiater concludeert dat er sprake is van schizofrenie van het paranoïde type met actuele wanen en medicamenteus onbehandeld. De psychiater heeft verweerder geadviseerd om eiser ongeschikt te verklaren voor het besturen van motorrijtuigen. Verweerder heeft deze conclusie aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd. Verweerder stelt verder dat keuring zorgvuldig en correct is uitgevoerd en dat er geen reden bestaat om te twijfelen aan de juistheid van de bevindingen van de psychiater. Dat de huisarts tot een andere conclusie is gekomen, maakt het besluit niet anders. Het oordeel van de psychiater is namelijk een deskundigenoordeel op het gebied van psychische aandoeningen. Verder stelt verweerder dat de rapportage van de Raad voor de Kinderbescherming die eiser heeft overgelegd ook onvoldoende aanleiding geeft om te twijfelen aan de conclusie van de psychiater. Daaruit blijkt ook dat eiser geen ziekte-inzicht heeft en dat er wanen zijn. Tot slot stelt verweerder dat het persoonlijk belang van eiser niet mag worden afgewogen tegen het algemene belang van de verkeersveiligheid.

Het standpunt van eiser

2. Eiser is het er niet mee eens. Hij voert aan dat hij van 1998 tot 2016 in het bezit is geweest van een rijbewijs en zonder problemen heeft autogereden. Eiser begrijpt niet waarom zijn rijbewijs is ingenomen en meent dat dit niet rechtvaardig is. Volgens eiser staat in de politierapporten dat hij in de war is en schizofrenie heeft. Eiser bestrijdt dit. Eiser bestrijdt ook de diagnose van de psychiater, zo heeft de rechtbank begrepen. Verder voert eiser aan dat zijn rijbewijs belangrijk is voor hem. Hij heeft drie kleine kinderen en een zieke moeder. Het reizen met het openbaar vervoer gaat hierdoor niet gemakkelijk.
Het oordeel van de rechtbank
3. De rechtbank stelt vast dat verweerder zich bij de besluitvorming heeft gebaseerd op het psychiatrische rapport van 17 juli 2021. Daaruit volgt dat eiser tijdens het onderzoek waanachtig is, waarbij er een volledige overtuiging is van zijn (eerdere) wanen. De psychiater stelt vast dat er geen sprake is van ziekte-inzicht of -besef bij eiser en dat de realiteitstoetsing op het punt van de waan is verstoord. Ook is er geen sprake van een recidiefvrije periode van een jaar met betrekking tot de schizofrenie. De psychiater concludeert dat er sprake is van schizofrenie van het paranoïde type met actuele wanen en medicamenteus onbehandeld en adviseert eiser rijongeschikt te verklaren.
4. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) [1] volgt dat verweerder zijn besluitvorming op het rapport van een deskundige mag baseren als dat rapport op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Het ligt op de weg van eiser om aan te tonen dat dat niet het geval is of om op zijn minst twijfel te zaaien over de juistheid van het psychiatrische rapport. In dit geval heeft eiser daar niet aan voldaan.
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het psychiatrische rapport ten grondslag heeft mogen leggen aan het bestreden besluit. Zoals blijkt uit het rapport heeft de psychiater de brief van de huisarts betrokken bij zijn beoordeling. Niet is gebleken dat het rapport op een onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen of dat de inhoud van het rapport de conclusie niet kan dragen. Bovendien is daarbij van belang dat de huisarts ook heeft waargenomen dat eiser schizofrenie heeft van het paranoïde type, dat hij geen medicatie gebruikt en er geen sprake is van ziektebesef. Dat de huisarts concludeert dat er geen directe reden bestaat om te twijfelen aan de rijgeschiktheid van eiser, is onvoldoende om te stellen dat het oordeel van de psychiater onjuist is. De psychiater is immers een specialist op het gebied van psychiatrische aandoeningen en temeer daar de bevindingen van de psychiater en de huisarts voor wat betreft de diagnose hetzelfde zijn. Ten aanzien van het door eiser ingebrachte rapport van de Raad voor de Kinderbescherming overweegt de rechtbank dat dit ook onvoldoende is om vast te stellen dat het psychiatrische rapport onjuist is. Daaruit volgt namelijk ook dat er wanen aanwezig zijn bij eiser en dat deze geen gevolgen hebben voor de veiligheid van de kinderen en dat er geen ziekte-inzicht aanwezig is bij eiser. Dit ziektebeeld komt overeen met het beeld dat volgt uit het rapport van de psychiater. Dat eiser voor zijn kinderen kan zorgen zegt verder op zichzelf niets over de diagnose van eiser voor de beoordeling van zijn rijgeschiktheid.
6. De rechtbank overweegt verder dat eiser ook niet met een contra-expertiseonderzoek aannemelijk heeft gemaakt dat het psychiatrische rapport onjuist is en dat verweerder hier niet vanuit mocht gaan. De enkele stelling van eiser dat hij eerder heeft gereden zonder problemen en ongelukken te veroorzaken op de weg, doet niets af aan het oordeel van de psychiater ten tijde van belang en verder is er ook geen informatie bekend over de gezondheidssituatie van eiser in die periode. Hetzelfde geldt voor de stelling van eiser dat hij eerder een eigen bedrijf heeft gehad en nooit problemen heeft ondervonden. Verweerder mocht gelet op dat wat hiervoor is overwogen uitgaan van het psychiatrisch rapport.
7. Dat eiser zijn rijbewijs nodig heeft omdat hij jonge kinderen en een zieke moeder heeft, maakt ook niet dat het bestreden besluit onzorgvuldig is. Verweerder heeft namelijk terecht gesteld dat het persoonlijk belang van eiser niet mag worden afgewogen tegen het algemene belang van de verkeersveiligheid omdat de wet dwingendrechtelijk van aard is en geen ruimte biedt voor een individuele belangenafweging.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet rijgeschikt is en vervolgens terecht heeft besloten dat het rijbewijs ongeldig blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A. Banga, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Sari, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 juli 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 10 maart 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:501).