7.3Dit zou anders zijn als de voorziening volledig vernieuwd zou zijn. Dan geldt op grond van artikel 1.12, derde lid, van het Bouwbesluit dat die volledig vernieuwde voorziening moet voldoen aan de ten tijde van de vernieuwing geldende nieuwbouweisen. Artikel 1.12, tweede lid, van het Bouwbesluit bepaalt verder dat op het gedeeltelijk vernieuwen of veranderen of het vergroten van een installatie, het rechtens verkregen niveau van toepassing is. Nergens blijkt echter uit dat de voorziening volledig vernieuwd zou zijn of dat het rechtens verkregen niveau ligt op NEN 1010:2015. Dit betekent dat verweerder de woning heeft gecontroleerd aan de hand van een norm die niet van toepassing is op de woning. Er kan daarom geen sprake zijn van een overtreding. De grond slaagt. Onder conclusie legt de rechtbank uit wat de gevolgen hiervan zijn.
8. Eisers voeren aan dat met het doucheputje niets aan de hand was, omdat niet het doucheputje stonk, maar de dozen met eten en het afval. Op het doucheputje zat geen deksel, omdat de bewoners al in 2018 de wasmachine in de douche hadden neergezet. De afvoer moest toen naar het putje. Ter zitting hebben eisers aangevoerd dat er onder de grond een stuk pijp van 40 centimeter is gebouwd en de pijp vol water staat. Het is onmogelijk dat uit de pijp een enorme stank kan komen. Eisers hebben hier ter zitting foto’s van laten zien.
9. De rechtbank volgt eisers hierin niet. De rechtbank overweegt dat door enkel twijfel te zaaien het niet evident is dat er geen overtreding is. Eisers ontkennen de overtreding en zaaien slechts twijfel met de ter zitting getoonde foto van de pijp, maar dit hadden zij tegen de last onder dwangsom moeten aanvoeren. Dit kan niet leiden tot de conclusie dat in een oogopslag duidelijk is dat er geen sprake is van een overtreding. De beroepsgrond slaagt niet.
10. Eisers voeren verder aan dat op het erf inderdaad losliggende materialen lagen, maar die niet zomaar een gevaar voor de gezondheid of veiligheid waren. Er was geen kans dat men daar ziek van zou worden of dat er ongelukken zouden gebeuren. Artikel 1a, eerste lid, van de Woningwet was daarom niet van toepassing. Dit is evident volgens eisers.
11. De rechtbank volgt eisers ook hierin niet. De rechtbank stelt vast dat eisers ook op dit punt slechts twijfel zaaien over de constatering van verweerder en over de kwalificatie die daaraan gegeven moet worden. Dit zorgt er echter niet voor dat dit evident geen overtreding is. Eisers hebben alleen gronden aangevoerd die tot twijfel zouden kunnen leiden en dit is onvoldoende om te kunnen concluderen dat in een oogopslag duidelijk is dat er geen sprake is van een overtreding. De beroepsgrond slaagt niet.
12. Eisers voeren daarnaast aan dat zij evident geen overtreders zijn, omdat de bewoner heel lang alle medewerking heeft geweigerd en tamelijk agressief is. Eisers voeren ook aan dat het juridisch gezien niet mogelijk was om actie te ondernemen tegen de wil van de bewoner in, omdat volgens 7:220, eerste lid, van het BW, de huurder alleen verplicht is om mee te werken aan het herstel van gebreken. Er is geen sprake van gebreken, omdat de bewoner het aantal stopcontacten bij aanvang van huur had geaccepteerd en het opruimen van het erf en de woning en het doucheputje onder de verplichtingen van de huurder valt. Omdat eisers dit niet konden doen, is er sprake van overmacht.
13. Op grond van art. 5:1, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt onder overtreder verstaan degene die de overtreding pleegt of medepleegt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, is de overtreder degene die het desbetreffende wettelijke voorschrift daadwerkelijk heeft geschonden.Dat is in de eerste plaats degene die de verboden handeling fysiek heeft verricht. Daarnaast kan in bepaalde gevallen degene die de overtreding niet zelf feitelijk heeft begaan, maar aan wie de handeling is toe te rekenen, voor de overtreding verantwoordelijk worden gehouden en daarom als overtreder worden aangemerkt. Eisers zijn eigenaar en verhuurder van de woning. De overtredingen kunnen hen daarom in principe toegerekend worden. Uit hetgeen eisers hebben aangevoerd volgt in ieder geval niet dat eisers evident geen overtreder zijn. Zoals ook uit vaste rechtspraak volgt, komt het ontbreken van een privaatrechtelijke toestemming die (mogelijk) nodig is voor de uitvoering van de last in beginsel voor risico van de overtreder.De rechtbank neemt hierbij ook in overweging dat eisers niet om uitstel van het voldoen aan de last hebben gevraagd en het uiteindelijk wel gelukt is om de overtredingen op te heffen. De beroepsgrond slaagt niet.
Bijzondere omstandigheden om af te zien van invordering?
14. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling dient bij een besluit omtrent invordering van een verbeurde dwangsom aan het belang van de invordering een zwaarwegend gewicht te worden toegekend. Een andere opvatting zou afdoen aan het gezag dat behoort uit te gaan van een besluit tot oplegging van een last onder dwangsom. Steun voor dit uitgangspunt kan worden gevonden in de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 5:37, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Kamerstukken II 2003/04, 29 702, nr. 3, blz. 115). Hierin is vermeld dat een adequate handhaving vergt dat opgelegde sancties ook worden geëffectueerd en dus dat verbeurde dwangsommen worden ingevorderd. Slechts in bijzondere omstandigheden kan geheel of gedeeltelijk van invordering worden afgezien, aldus de vaste rechtspraak. Naar het oordeel van de rechtbank hebben eisers geen bijzondere omstandigheden aangevoerd op basis waarvan van de invordering had moeten worden afgezien. Dit is de rechtbank ook niet gebleken.
15. Gelet op het voorgaande is het beroep van eisers gegrond, omdat verweerder ten aanzien van de elektriciteitsvoorziening ten onrechte een last onder dwangsom aan eisers heeft opgelegd. Verweerder mocht deze dwangsom daarom niet invorderen. Het primaire besluit en het bestreden besluit wordt ten aanzien van dit punt herroepen/vernietigd. Dit betekent dat eisers de dwangsom van € 6.000,- ten aanzien van dit punt ook niet hoeven te betalen. Omdat de andere beroepsgronden van eisers niet slagen, worden het primaire besluit en het bestreden besluit voor het overige in stand gelaten.
16. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
17. De rechtbank veroordeelt verweerder ook in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 3.036,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting in bezwaar, 1 punt voor het verschijnen ter zitting bij de rechtbank, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).