ECLI:NL:RBMNE:2022:327

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 januari 2022
Publicatiedatum
2 februari 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 1812
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen invordering van dwangsommen wegens vermeende overtredingen van de Woningwet en het Bouwbesluit

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 12 januari 2022, hebben eisers, eigenaren van een perceel in IJsselstein, beroep ingesteld tegen de invordering van dwangsommen door het college van burgemeester en wethouders. De dwangsommen waren opgelegd wegens vermeende overtredingen van de Woningwet en het Bouwbesluit 2012. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisers geen overtreders zijn, omdat de controles door verweerder zijn uitgevoerd aan de hand van een norm die niet van toepassing was op de bestaande bouw van de woning. De rechtbank oordeelt dat de opgelegde lasten onder dwangsom onterecht zijn en dat er evident geen overtredingen zijn gepleegd. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit voor zover het de invordering van de dwangsom betreft en herroept het primaire besluit. De rechtbank bepaalt dat verweerder het door eisers betaalde griffierecht vergoedt en veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers, vastgesteld op € 3.036,-. De uitspraak benadrukt het belang van correcte toepassing van normen bij handhaving en de noodzaak voor overheidsinstanties om zorgvuldig te werk te gaan bij het opleggen van sancties.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/1812

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 januari 2022 in de zaak tussen

[eiser 1] , [eiser 2] , [eiser 3] , [eiser 4] , [eiser 5] , [eiser 6] , [eiser 7] en [eiser 8], eisers,
(gemachtigde: mr. drs. P. Commandeur),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente IJsselstein, verweerder
(gemachtigde: E. Hilkhuijsen).

Procesverloop

Bij besluit van 22 juni 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de verbeurde dwangsommen ingevorderd.
Bij besluit van 3 maart 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben vervolgens beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 13 september 2021.
Namens eisers is [eiser 4] verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eisers zijn eigenaar van het perceel aan de [adres] in [woonplaats] (de woning). Op 30 oktober 2019 heeft verweerder voorgenomen om een last onder dwangsom op te leggen aan eisers. Eisers hebben hier op 11 november 2019 zienswijzen tegen ingediend. Op 28 november 2019 heeft verweerder een last onder dwangsom opgelegd aan eisers, waarin zij worden gelast om meerdere overtredingen van diverse artikelen van de Woningwet en het Bouwbesluit 2012 in de woning te beëindigen en beëindigd te houden. Tegen dit besluit zijn geen rechtsmiddelen aangewend. De begunstigingstermijnen voor de overtredingen verliepen op 27 december 2019. Op 15 januari 2020 en 3 maart 2020 zijn controles uitgevoerd op het betreffende perceel. Vervolgens heeft verweerder de besluiten genomen zoals vermeld onder ‘Procesverloop’.
Grondslag van het bestreden besluit
2. Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat meerdere overtredingen niet zijn beëindigd. Er is sprake van een overtreding van artikel 1a, van de Woningwet, omdat er verrommeling en overmatige begroeiing geconstateerd is aan de rechter zijgevel van de woning. Hierdoor is € 6.000,- aan dwangsommen verbeurd. Daarnaast was er tijdens de controles op 15 januari 2020 en 3 maart 2020 nog steeds sprake van doorgeluste bekabeling, waardoor de overtreding van artikel 1b van de Woningwet jo. artikel 6.8 van het Bouwbesluit 2012 niet is beëindigd en is eveneens € 6.000,- aan dwangsommen verbeurd. Ook is geconstateerd dat de overtreding van artikel 1b van de Woningwet jo. artikel 6.15 van het Bouwbesluit 2012 niet is beëindigd, omdat er nog steeds veel stank uit het afvoerputje komt en de riolering niet is hersteld. In totaal is er € 18.000,- verbeurd. De verbeurde dwangsommen zijn voldaan.

Het oordeel van de rechtbank

3. Eisers voeren ten eerste aan dat de lasten onder dwangsom onterecht zijn opgelegd, omdat er evident geen sprake is van overtredingen.
4. De rechtbank stelt vast dat de opgelegde lasten onder dwangsom onherroepelijk zijn en hiertegen geen rechtsmiddelen zijn aangewend. Zoals uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [1] (de Afdeling) volgt, kunnen eisers in de procedure tegen het invorderingsbesluit in beginsel niet met succes gronden naar voren brengen die zij tegen de lasten onder dwangsom naar voren hadden kunnen brengen. Dit kan slechts in uitzonderlijke gevallen. Een uitzonderlijk geval kan bijvoorbeeld worden aangenomen wanneer evident is dat er geen overtredingen zijn gepleegd en/of eisers geen overtreders zijn.
5. In bovengenoemde rechtspraak wordt niet uitgelegd wat onder ‘evident’ moet worden verstaan. Voor een uitleg van dit begrip wordt daarom aangesloten bij normaal spraakgebruik. Het moet dus in een oogopslag duidelijk zijn dat er geen overtredingen zijn gepleegd en/of eisers geen overtreders zijn.
Stopcontacten en verlengsnoeren
6. Eisers voeren aan dat verweerder de woning heeft gecontroleerd aan de hand van de verkeerde versie van NEN 1010, aangezien de woning geen nieuwbouw is maar bestaande bouw. Eisers voeren daarnaast aan dat er geen sprake is van overtreding van die NEN 1010 norm. Er waren voldoende stopcontacten aanwezig in de woning. Daarnaast is het onmogelijk om op basis van een aantal toevallige observaties over haspels en verlengsnoeren conclusies te trekken over de elektrische installatie. Het is volgens eisers daarom evident dat niet is bewezen dat hier sprake was van een overtreding.
7.1
De rechtbank is van oordeel dat er evident geen sprake is van een overtreding omdat verweerder de woning heeft gecontroleerd aan de hand van een norm die niet van toepassing is op de woning. Omdat de norm niet van toepassing is, kunnen eisers die norm logischerwijs ook niet overtreden en is er evident geen overtreding. De rechtbank geeft daarvoor de volgende uitleg.
7.2
Er is niet één versie van NEN 1010 voor alle voorzieningen voor elektriciteit. NEN 1010 is op grond van artikel 6.8 van het Bouwbesluit 2012 de norm bij lage spanning, maar deze norm is in de loop der jaren aangescherpt en aangepast. Om te bepalen welke versie van NEN 1010 van toepassing is op een voorziening zijn de volgende bepalingen van belang. Op grond van artikel 1.5, eerste lid, van het Bouwbesluit 2012 kunnen bij ministeriële regeling (nadere) voorschriften worden gegeven, bijvoorbeeld om aan te geven welke uitgave van een bepaalde norm van toepassing is. Dit is gedaan in de Regeling Bouwbesluit 2012. In artikel 1.2, eerste lid, en bijlage 1 van de Regeling Bouwbesluit 2012 is vervolgens bepaald dat NEN 1010:1962 de ondergrens vormt voor voorzieningen voor elektriciteit. Deze norm is voor bestaande bouw als minimumnorm van toepassing op alle voorzieningen voor elektriciteit. Bij nieuwbouw moet steeds gekeken worden naar de versie die op dat moment voor nieuwbouw geldt. Voor nieuwbouw is op dit moment NEN 1010:2015 (inclusief wijzigingen) van toepassing, maar toen de woning van eisers in 1971 gebouwd werd, gold die versie niet, maar NEN 1010:1962. De voorzieningen voor elektriciteit van de woning konden daarom niet aan de huidige nieuwbouweisen worden getoetst zoals verweerder heeft gedaan, maar slechts aan de normen voor bestaande bouw.
7.3
Dit zou anders zijn als de voorziening volledig vernieuwd zou zijn. Dan geldt op grond van artikel 1.12, derde lid, van het Bouwbesluit dat die volledig vernieuwde voorziening moet voldoen aan de ten tijde van de vernieuwing geldende nieuwbouweisen. Artikel 1.12, tweede lid, van het Bouwbesluit bepaalt verder dat op het gedeeltelijk vernieuwen of veranderen of het vergroten van een installatie, het rechtens verkregen niveau van toepassing is. Nergens blijkt echter uit dat de voorziening volledig vernieuwd zou zijn of dat het rechtens verkregen niveau ligt op NEN 1010:2015. Dit betekent dat verweerder de woning heeft gecontroleerd aan de hand van een norm die niet van toepassing is op de woning. Er kan daarom geen sprake zijn van een overtreding. De grond slaagt. Onder conclusie legt de rechtbank uit wat de gevolgen hiervan zijn.
Doucheputje
8. Eisers voeren aan dat met het doucheputje niets aan de hand was, omdat niet het doucheputje stonk, maar de dozen met eten en het afval. Op het doucheputje zat geen deksel, omdat de bewoners al in 2018 de wasmachine in de douche hadden neergezet. De afvoer moest toen naar het putje. Ter zitting hebben eisers aangevoerd dat er onder de grond een stuk pijp van 40 centimeter is gebouwd en de pijp vol water staat. Het is onmogelijk dat uit de pijp een enorme stank kan komen. Eisers hebben hier ter zitting foto’s van laten zien.
9. De rechtbank volgt eisers hierin niet. De rechtbank overweegt dat door enkel twijfel te zaaien het niet evident is dat er geen overtreding is. Eisers ontkennen de overtreding en zaaien slechts twijfel met de ter zitting getoonde foto van de pijp, maar dit hadden zij tegen de last onder dwangsom moeten aanvoeren. Dit kan niet leiden tot de conclusie dat in een oogopslag duidelijk is dat er geen sprake is van een overtreding. De beroepsgrond slaagt niet.
Verwaarloosd erf
10. Eisers voeren verder aan dat op het erf inderdaad losliggende materialen lagen, maar die niet zomaar een gevaar voor de gezondheid of veiligheid waren. Er was geen kans dat men daar ziek van zou worden of dat er ongelukken zouden gebeuren. Artikel 1a, eerste lid, van de Woningwet was daarom niet van toepassing. Dit is evident volgens eisers.
11. De rechtbank volgt eisers ook hierin niet. De rechtbank stelt vast dat eisers ook op dit punt slechts twijfel zaaien over de constatering van verweerder en over de kwalificatie die daaraan gegeven moet worden. Dit zorgt er echter niet voor dat dit evident geen overtreding is. Eisers hebben alleen gronden aangevoerd die tot twijfel zouden kunnen leiden en dit is onvoldoende om te kunnen concluderen dat in een oogopslag duidelijk is dat er geen sprake is van een overtreding. De beroepsgrond slaagt niet.
Overtreder?
12. Eisers voeren daarnaast aan dat zij evident geen overtreders zijn, omdat de bewoner heel lang alle medewerking heeft geweigerd en tamelijk agressief is. Eisers voeren ook aan dat het juridisch gezien niet mogelijk was om actie te ondernemen tegen de wil van de bewoner in, omdat volgens 7:220, eerste lid, van het BW, de huurder alleen verplicht is om mee te werken aan het herstel van gebreken. Er is geen sprake van gebreken, omdat de bewoner het aantal stopcontacten bij aanvang van huur had geaccepteerd en het opruimen van het erf en de woning en het doucheputje onder de verplichtingen van de huurder valt. Omdat eisers dit niet konden doen, is er sprake van overmacht.
13. Op grond van art. 5:1, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt onder overtreder verstaan degene die de overtreding pleegt of medepleegt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, is de overtreder degene die het desbetreffende wettelijke voorschrift daadwerkelijk heeft geschonden. [2] Dat is in de eerste plaats degene die de verboden handeling fysiek heeft verricht. Daarnaast kan in bepaalde gevallen degene die de overtreding niet zelf feitelijk heeft begaan, maar aan wie de handeling is toe te rekenen, voor de overtreding verantwoordelijk worden gehouden en daarom als overtreder worden aangemerkt. Eisers zijn eigenaar en verhuurder van de woning. De overtredingen kunnen hen daarom in principe toegerekend worden. Uit hetgeen eisers hebben aangevoerd volgt in ieder geval niet dat eisers evident geen overtreder zijn. Zoals ook uit vaste rechtspraak volgt, komt het ontbreken van een privaatrechtelijke toestemming die (mogelijk) nodig is voor de uitvoering van de last in beginsel voor risico van de overtreder. [3] De rechtbank neemt hierbij ook in overweging dat eisers niet om uitstel van het voldoen aan de last hebben gevraagd en het uiteindelijk wel gelukt is om de overtredingen op te heffen. De beroepsgrond slaagt niet.
Bijzondere omstandigheden om af te zien van invordering?
14. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling dient bij een besluit omtrent invordering van een verbeurde dwangsom aan het belang van de invordering een zwaarwegend gewicht te worden toegekend. Een andere opvatting zou afdoen aan het gezag dat behoort uit te gaan van een besluit tot oplegging van een last onder dwangsom. Steun voor dit uitgangspunt kan worden gevonden in de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 5:37, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Kamerstukken II 2003/04, 29 702, nr. 3, blz. 115). Hierin is vermeld dat een adequate handhaving vergt dat opgelegde sancties ook worden geëffectueerd en dus dat verbeurde dwangsommen worden ingevorderd. Slechts in bijzondere omstandigheden kan geheel of gedeeltelijk van invordering worden afgezien, aldus de vaste rechtspraak. Naar het oordeel van de rechtbank hebben eisers geen bijzondere omstandigheden aangevoerd op basis waarvan van de invordering had moeten worden afgezien. Dit is de rechtbank ook niet gebleken.
Conclusie
15. Gelet op het voorgaande is het beroep van eisers gegrond, omdat verweerder ten aanzien van de elektriciteitsvoorziening ten onrechte een last onder dwangsom aan eisers heeft opgelegd. Verweerder mocht deze dwangsom daarom niet invorderen. Het primaire besluit en het bestreden besluit wordt ten aanzien van dit punt herroepen/vernietigd. Dit betekent dat eisers de dwangsom van € 6.000,- ten aanzien van dit punt ook niet hoeven te betalen. Omdat de andere beroepsgronden van eisers niet slagen, worden het primaire besluit en het bestreden besluit voor het overige in stand gelaten.
16. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
17. De rechtbank veroordeelt verweerder ook in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 3.036,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting in bezwaar, 1 punt voor het verschijnen ter zitting bij de rechtbank, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij de invordering van de dwangsom voor overtreding van artikel 1b van de Woningwet jo. artikel 6.8 van het Bouwbesluit 2012 in stand is gelaten;
  • herroept het primaire besluit voor zover dat ziet op de invordering van de dwangsom voor overtreding van artikel 1b van de Woningwet jo. artikel 6.8 van het Bouwbesluit 2012;
  • laat het bestreden besluit en het primaire besluit voor het overige in stand;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers, tot een bedrag van € 3.036,-;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan eisers te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Wolbrink, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Belhadi, griffier. De beslissing is uitgesproken op 12 januari 2022 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 27 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:466.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 4 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:288
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 22 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1724.