Overwegingen
1. Eiser krijgt geen gelijk. De rechtbank zal toelichten hoe zij tot die conclusie is gekomen.
2. Van toepassing is de ‘Verordening op de heffing en invordering van leges 2021’ van de
gemeente De Bilt (hierna: de Legesverordening). In deze verordening heeft de gemeenteraad - kort gezegd - geregeld voor welke diensten van de gemeente leges worden geheven en de tarieven voor die leges.
Er is sprake van een belastbaar feit
3. Het in behandeling nemen van een aanvraag om een omgevingsvergunning is zo’n
dienst waarvoor leges worden geheven. Als voor het verlenen van een omgevingsvergunning een binnenplanse afwijkingsprocedure moet worden gevolgd, dan worden de leges verhoogd.
4. Eiser voert aan dat dat hij geen aanvraag om een omgevingsvergunning heeft ingediend,
maar alleen om informatie heeft gevraagd. De rechtbank constateert echter dat in de dossierstukken een uitgebreid aanvraagformulier zit, dat door eiser online is ingevuld en door het college is ontvangen en in behandeling is genomen. Uit de stukken in het dossier kan de rechtbank niet afleiden dat eiser niet de bedoeling had om daadwerkelijk iets aan te vragen. De rechtbank kan nu niet anders dan vaststellen dat eiser wel een aanvraag om een omgevingsvergunning heeft gedaan. Verder staat ook vast dat het college de omgevingsvergunning heeft verleend en daarvoor de afwijkingsprocedure heeft gevolgd. Daarmee is sprake van een belastbaar feit zoals opgenomen in de Legesverordening.Eiser is dus leges verschuldigd.
Het juiste bedrag is berekend
5. De leges die de heffingsambtenaar heeft geheven, is berekend op basis van de
Tarieventabel 2021, die hoort bij de Legesverordening. De rechtbank stelt vast dat het tarief voor een omgevingsvergunning zoals hier uit twee elementen bestaat, namelijk:
- voor de bouwactiviteiten een tarief van 3,20% van de bouwkosten, te verhogen met een starttarief van € 180,-.
- voor het planologisch strijdig gebruik een tarief van € 305,-.
6. Eiser heeft als bouwkosten op het aanvraagformulier om een omgevingsvergunning een
bedrag van € 235,- excl. opgegeven, zodat het totaalbedrag 187,52 bedraagt (starttarief van € 180 en 3,2% van € 235 = € 7,52). Het totale bedrag aan leges is dus € 492,52 en dit is ook het bedrag dat de heffingsambtenaar in rekening heeft gebracht.
Toestemming woningbouwvereniging
7. Eiser voert aan dat de woningbouwvereniging toestemming heeft gegeven voor het
plaatsen van het hekje bij de huurwoning. Daarmee is de zaak volgens hem geregeld. Tijdens de zitting is al uitgelegd dat dat niet klopt. Dat de woningbouwvereniging toestemming voor het hek heeft gegeven, betekent niet dat het hek zonder meer mag worden geplaatst. De toestemming van de woningvereniging heeft eiser nodig, omdat hij de woning huurt. Het hekje moet echter ook voldoen aan andere regelgeving, zoals bijvoorbeeld het moeten beschikken over een omgevingsvergunning van het college. De heffingsambtenaar en het college kunnen er niks aan doen dat de woningvereniging eiser hierover kennelijk fout heeft geïnformeerd.
Leges veel hoger dan de kosten van het hekje
8. Het bedrag aan leges staat volgens eiser niet in verhouding tot de kosten die hij voor
(het plaatsen van) het hekje van € 120,- heeft gemaakt. De rechtbank begrijpt dat eiser dat vindt, maar gemeenten kunnen zelf invulling geven aan de in de belastingverordeningen op te nemen heffingsmaatstaven voor de gemeentelijke belastingen en rechten.De belastingrechter (= de rechtbank) mag hier niet over oordelen, tenzij de belasting leidt tot een willekeurige en onredelijke heffing waarop de wetgever bij het aan de lokale overheden toekennen van de bevoegdheid tot het heffen van belasting niet het oog kan hebben gehad. Verder is op grond van vaste rechtspraak van de Hoge Raad geen rechtstreeks verband vereist tussen de hoogte van de geheven leges aan de ene kant en de omvang van de verstrekte diensten dan wel de door de gemeente gemaakte kosten aan de andere kant.In dit geval is de rechtbank van oordeel dat de leges niet zo onredelijk hoog is dat hij niet mocht worden opgelegd. Dat de aankoopsom van het hek lager is dan de leges is onvoldoende.
9. Het beroep is ongegrond en voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Wel heeft de heffingsambtenaar tijdens de zitting toegezegd het door eiser betaalde griffierecht van € 49,- te vergoeden.
Deze uitspraak is in het openbaar uitgesproken op 18 juli 2022 door mr. S.C.A. van Kuijeren, rechter, in aanwezigheid van mr. M.H.L. Debets, griffier.
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op: