ECLI:NL:RBMNE:2022:3420

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 juni 2022
Publicatiedatum
25 augustus 2022
Zaaknummer
UTR 22/16
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vastgestelde WOZ-waarde van een woning en de onderbouwing daarvan

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 1 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de vastgestelde WOZ-waarde van een woning. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, had bezwaar gemaakt tegen de beschikking van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap, die de waarde van de woning had vastgesteld op € 501.000,- per 1 januari 2020. Eiser stelde dat de waarde te hoog was en bepleitte een lagere waarde van € 450.000,-. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk had gemaakt dat de waarde niet te hoog was vastgesteld, onderbouwd door een taxatiematrix met vergelijkbare woningen. Eiser had aangevoerd dat de onderbouwing van de indexering van de verkoopcijfers niet inzichtelijk was gemaakt, maar de rechtbank verwierp deze gronden omdat eiser deze eerder niet had aangevoerd tijdens de hoorzitting in bezwaar. De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar met de onderlinge verschillen tussen de woningen rekening had gehouden en dat de gekozen referentiewoningen geschikt waren. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Tevens werd de mogelijkheid tot hoger beroep vermeld.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/16
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 juni 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

(gemachtigde: G. Gieben)
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap [gemeente], verweerder
(gemachtigde: W.G. Vos).

Procesverloop

In de beschikking van 28 februari 2021 heeft verweerder op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van de volgende onroerende zaak op het adres [adres 1] in [woonplaats] (de woning) voor het belastingjaar 2021 vastgesteld op € 501.000,- naar de waardepeildatum 1 januari 2020. Bij deze beschikking heeft verweerder aan eiser als eigenaar van de onroerende zaak ook een aanslag onroerendezaakbelasting opgelegd en watersysteemheffing opgelegd, waarbij deze waarde als heffingsmaatstaf is gehanteerd.
Eiser is tegen de beschikking in bezwaar gegaan. In de uitspraak op bezwaar van 23 november 2021 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en de WOZ-waarde van de woning gehandhaafd.
Eiseres heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift met een taxatiematrix ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op de digitale zitting van 1 juni 2022. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door, P. Loijen, kantoorgenoot van zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld door [taxateur] , taxateur.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. De woning is een in 1927 gebouwde twee-onder-een-kapwoning met overkapping. De woning heeft een gebruiksoppervlakte van 126 m2 en is gelegen op een kavel van 242 m2.
2. In geschil is de waarde van de woning per 1 januari 2020. Eiser bepleit een lagere waarde, namelijk € 450.000,-. Verweerder handhaaft de vastgestelde waarde van € 501.000,-.
3. Op verweerder rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat de waarde op de waardepeildatum niet hoger is vastgesteld dan de waarde in het economisch verkeer. Om aannemelijk te maken dat de waarde niet te hoog is vastgesteld, heeft verweerder een taxatiematrix opgesteld. Verweerder heeft gekozen voor vergelijkbare woningen en heeft hierbij rekening gehouden met de onderlinge verschillen. Verweerder heeft hiermee aan zijn bewijslast voldaan dat de waarde niet te hoog is vastgesteld. Wat eiser aanvoert, maakt dat niet anders.
4. Eiser beroept zich op art. 40 Wet WOZ. Volgens eiser heeft verweerder de onderbouwing van de indexering van de verkoopcijfers niet inzichtelijk gemaakt. Verweerder heeft daarnaast de onderliggende stukken niet overgelegd waaruit blijkt hoe de onderlinge verschillen tussen de woning en referentiewoningen gecorrigeerd zijn. De rechtbank laat deze gronden buiten beschouwing omdat het in strijd is met de goede procesorde. Eiser heeft namelijk op de hoorzitting in bezwaar niet opnieuw gewezen op het ontbreken van deze gegevens en van eiser mag dit wel verwacht worden. Het in de beroepsfase opnieuw aanvoeren van gronden die iemand eerder heeft laten vallen, is naar het oordeel van de rechtbank in strijd is met de goede procesorde. [1]
5. Eiser heeft daarnaast aangevoerd dat verweerder de waardevaststelling onvoldoende heeft onderbouwd door niet inzichtelijk te maken hoe de onderlinge verschillen tussen de woning en referentiewoningen gecorrigeerd zijn. De rechtbank is van oordeel dat er in het belastingrecht een vrije bewijsleer geldt. Verweerder mag zelf haar motivering kiezen die zij geschikt acht. Het standpunt van eiser dat verweerder cijfermatige correcties moet gebruiken, gaat niet op. Het gaat er om dat verweerder in de taxatiematrix met de onderlinge verschillen rekening houdt. Verweerder is daarbij niet verplicht om gebruik te maken van correctiepercentages. Naar het oordeel van de rechtbank wordt de onderlinge waardeverhouding voldoende duidelijk uit de matrix. De rechtbank acht in dit kader met name [adres 2] een goed vergelijkingsobject vanwege de identieke waardering op de KOUDV-factoren. Ondanks de gelijke waardering op de KOUDV-factoren heeft [adres 2] een hogere m2-prijs. Dat verweerder rekening heeft gehouden met de onderlinge verschillen wordt ook bevestigd door de andere referentiewoningen. Deze hebben een betere waardering op de KOUDV-factoren en daarom ook een hogere m2-prijs. De rechtbank is van oordeel dat ook hieruit blijkt dat verweerder met de onderlinge verschillen rekening heeft gehouden. De beroepsgrond slaagt niet.
6. Eiser stelt dat de staat van voorzieningen met ‘matig’ gewaardeerd zou moeten worden. Verweerder heeft de staat van voorzieningen gewaardeerd met ‘normaal’. Eiser heeft ter onderbouwing van zijn standpunt niets aangevoerd. Eiser heeft alleen de vraag gesteld waarom verweerder in het taxatieverslag uitgaat van ‘normaal’, in de uitspraak op bezwaar van ‘matig’ en in de taxatiematrix van ‘voldoende’. Verweerder heeft dit op zitting toegelicht. Waarom de staat van voorzieningen op ‘matig’ gewaardeerd moet worden, heeft eiser niet onderbouwd. De rechtbank gaat daarom uit van de waardering ‘normaal’. De beroepsgrond slaagt niet.
7. Eiser wijst op stijgings- en dalingspercentages. Die moeten volgens eiser worden gebruikt als een waarschijnlijkheidscontrole. De rechtbank ziet daar geen steun voor in de wet en is van oordeel dat uit de stijgings- en dalingspercentages niet kan worden afgeleid dat de waarde van de woning te hoog is vastgesteld. Volgens de Wet WOZ moet de waarde van een woning voor elk belastingjaar opnieuw worden bepaald aan de hand van de verkoopcijfers van referentiewoningen op of rond de waardepeildatum. Een vergelijking met WOZ-waardes van eerdere belastingjaren is onvoldoende nauwkeurig en kan daarom niet als maatstaf worden gebruikt. De beroepsgrond slaagt niet.
8. Eiser draagt [adres 2] , [adres 3] en [adres 4] als referentiewoningen aan. Verweerder heeft [adres 2] meegenomen in de taxatiematrix. Met betrekking tot de woningen [adres 3] en [adres 4] is de rechtbank van oordeel dat het verweerder vrij staat om de referentiewoningen te selecteren die hij het beste vindt om de waarde van de woning mee te onderbouwen. Met de aangedragen referentiewoningen maakt eiser niet aannemelijk dat verweerder niet de beste referentiewoningen heeft geselecteerd. Dat [adres 5] een hoge m2-prijs heeft, maakt hem niet onvergelijkbaar. Bij de vergelijkbaarheid van woningen gaat het juist niet om m2-prijzen maar om de objectkenmerken. De grootte van [adres 6] zorgt er ook niet voor dat deze woning onbruikbaar is, zolang maar voldoende rekening gehouden is met dat verschil. In de matrix wordt voor dit verschil ruimte gelaten. Verweerder hoeft geen gebruik te maken van de referentiewoningen die door eiser als beter vergelijkbaar worden gekwalificeerd. De beroepsgrond slaagt niet.
9. Het standpunt van eiser dat de grootte van de referentiewoningen een lagere waarde onderbouwen, volgt de rechtbank niet. Gelet op het afnemend grensnut onderbouwen deze woningen eerder een hogere waarde. De beroepsgrond slaagt niet.
10. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk gemaakt dat hij de waarde niet te hoog heeft vastgesteld.
11. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
12. Op de zitting is gewezen op de mogelijkheid om tegen deze uitspraak in hoger beroep te gaan op de manier zoals onderaan dit proces-verbaal staat omschreven.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Wolbrink, rechter, in aanwezigheid van A. Kasi, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 juni 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u binnen zes weken na de dag waarop het proces-verbaal van deze uitspraak is verzonden hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Dit proces-verbaal is verzonden op de stempeldatum die hierboven staat.