ECLI:NL:RBMNE:2022:3422
Rechtbank Midden-Nederland
- Proces-verbaal
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen vastgestelde WOZ-waarde van een woning
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 1 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de vastgestelde waarde van een woning voor de onroerendezaakbelasting en watersysteemheffing. De eiser, eigenaar van de woning, had bezwaar gemaakt tegen de beschikking van de heffingsambtenaar, die de WOZ-waarde op € 314.000,- had vastgesteld per 1 januari 2020. Eiser stelde dat de waarde te hoog was en bepleitte een lagere waarde van € 291.000,-. De heffingsambtenaar handhaafde echter de vastgestelde waarde en verklaarde het bezwaar ongegrond in de uitspraak op bezwaar van 11 november 2021.
Tijdens de digitale zitting op 1 juni 2022 werd de zaak behandeld. Eiser werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde en een kantoorgenoot, terwijl de verweerder werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een taxateur. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende had aangetoond dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld. De rechtbank overwoog dat de heffingsambtenaar de bewijslast had om aan te tonen dat de waarde in overeenstemming was met de waarde in het economisch verkeer. De rechtbank concludeerde dat de gekozen referentiewoningen, die uit dezelfde straat kwamen, een goede basis vormden voor de vastgestelde waarde.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Tevens werd op de zitting gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze uitspraak. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door rechter mr. J. Wolbrink, in aanwezigheid van griffier A. Kasi.