ECLI:NL:RBMNE:2022:3422

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 juni 2022
Publicatiedatum
25 augustus 2022
Zaaknummer
UTR 21/5130
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vastgestelde WOZ-waarde van een woning

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 1 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de vastgestelde waarde van een woning voor de onroerendezaakbelasting en watersysteemheffing. De eiser, eigenaar van de woning, had bezwaar gemaakt tegen de beschikking van de heffingsambtenaar, die de WOZ-waarde op € 314.000,- had vastgesteld per 1 januari 2020. Eiser stelde dat de waarde te hoog was en bepleitte een lagere waarde van € 291.000,-. De heffingsambtenaar handhaafde echter de vastgestelde waarde en verklaarde het bezwaar ongegrond in de uitspraak op bezwaar van 11 november 2021.

Tijdens de digitale zitting op 1 juni 2022 werd de zaak behandeld. Eiser werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde en een kantoorgenoot, terwijl de verweerder werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een taxateur. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende had aangetoond dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld. De rechtbank overwoog dat de heffingsambtenaar de bewijslast had om aan te tonen dat de waarde in overeenstemming was met de waarde in het economisch verkeer. De rechtbank concludeerde dat de gekozen referentiewoningen, die uit dezelfde straat kwamen, een goede basis vormden voor de vastgestelde waarde.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Tevens werd op de zitting gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze uitspraak. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door rechter mr. J. Wolbrink, in aanwezigheid van griffier A. Kasi.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/5130
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 juni 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

(gemachtigde: G. Gieben)
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap [gemeente], verweerder
(gemachtigde: W.G. Vos).

Procesverloop

In de beschikking van 28 februari 2021 heeft verweerder op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van de volgende onroerende zaak op het adres [adres 1] in [plaats] (de woning) voor het belastingjaar 2021 vastgesteld op € 314.000,- naar de waardepeildatum 1 januari 2020. Bij deze beschikking heeft verweerder aan eiser als eigenaar van de onroerende zaak ook een aanslag onroerendezaakbelasting opgelegd en watersysteemheffing opgelegd, waarbij deze waarde als heffingsmaatstaf is gehanteerd.
Eiser is tegen de beschikking in bezwaar gegaan. In de uitspraak op bezwaar van 11 november 2021 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en de WOZ-waarde van de woning gehandhaafd.
Eiseres heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift met een taxatiematrix ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op de digitale zitting van 1 juni 2022. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door P. Loijen, kantoorgenoot van zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld door [taxateur] , taxateur.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. De woning is een in 1950 gebouwde bovenwoning met een berging en een balkon. De woning heeft een gebruiksoppervlakte van 98 m2.
2. In geschil is de waarde van de woning per 1 januari 2020. Eiser bepleit een lagere waarde, namelijk € 291.000,-. Verweerder handhaaft de vastgestelde waarde van € 314.000,-.
3. Eiser stelt dat verweerder de onderliggende stukken niet heeft overlegd waaruit blijkt hoe de onderlinge verschillen tussen de woning en de referentiewoningen gecorrigeerd zijn. Eiser doet hiermee een beroep op art. 40 Wet WOZ. Verweerder had daarom de stukken waaruit de toegepaste correcties blijken moeten overleggen volgens eiser. De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van art. 40 Wet WOZ dienen op aanvraag de op de zaak betrekking hebbende stukken te worden verstrekt. Eiser vraagt in deze procedure echter om stukken die er niet zijn. Art. 40 Wet WOZ houdt niet een verplichting voor verweerder in om deze stukken te maken en dan alsnog te verstrekken. Als de stukken er niet zijn, kan en hoeft verweerder deze niet te overleggen. Hoewel de gegevens over de correcties dus niet verstrekt hoeven worden, kan door het ontbreken van deze informatie nog wel sprake zijn van een motiveringsgebrek bij de onderbouwing. Dat beoordeelt de rechtbank hierna.
4. Op verweerder rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat de waarde op de waardepeildatum niet hoger is vastgesteld dan de waarde in het economisch verkeer. Om aannemelijk te maken dat de waarde niet te hoog is vastgesteld, heeft verweerder een taxatiematrix opgesteld. Verweerder heeft gekozen voor vergelijkbare woningen en heeft hierbij rekening gehouden met de onderlinge verschillen. Verweerder heeft namelijk gekozen voor woningen uit dezelfde straat. De referentiewoningen [adres 2] en [adres 3] hebben een gelijke waardering op de KOUDV-factoren en hebben een hogere prijs per m2 dan de woning van eiser. De referentiewoningen [adres 4] en [adres 5] hebben een betere waardering op de KOUDV-factoren en hebben een veel hogere m2-prijs dan de woning van eiser. Verweerder heeft hiermee aan zijn bewijslast voldaan dat de waarde niet te hoog is vastgesteld. Wat eiser aanvoert, maakt dat niet anders.
5. Eiser heeft de beroepsgronden over de gedateerde voorzieningen en de staat van onderhoud op de zitting ingetrokken. Deze gronden hoeven dan ook niet te worden besproken.
6. Eiser stelt dat de woning [adres 6] door verweerder gehanteerd had moeten worden. Verweerder heeft hierover uitgelegd dat deze woning ook gehanteerd had kunnen worden, maar omdat verweerder al voldoende bruikbare referentiewoningen had, heeft hij hiervoor niet gekozen. De rechtbank kan dit standpunt volgen. Het verweerder vrij staat om de referentiewoningen te selecteren die hij het beste vindt om de waarde van de woning mee te onderbouwen. Er is geen reden om andere referentiewoningen te kiezen. De beroepsgrond slaagt niet.
7. Volgens eiser onderbouwen de referentiewoningen [adres 4] en [adres 5] de waarde niet. De rechtbank volgt het standpunt van eiser niet. Zoals hierboven uitgelegd hebben deze referentiewoningen een betere waardering op de KOUDV-factoren en daarom ook een aanzienlijk hogere prijs per m2. Deze referentiewoningen onderbouwen daarom het standpunt van verweerder dat er met de onderlinge verschillen rekening gehouden wordt. De beroepsgrond slaagt niet.
8. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk gemaakt dat hij voldoende rekening heeft gehouden met de onderlinge verschillen en dat hij de waarde niet te hoog heeft vastgesteld.
9. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
10. Op de zitting is gewezen op de mogelijkheid om tegen deze uitspraak in hoger beroep te gaan op de manier zoals onderaan dit proces-verbaal staat omschreven.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Wolbrink, rechter, in aanwezigheid van A. Kasi, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 juni 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u binnen zes weken na de dag waarop het proces-verbaal van deze uitspraak is verzonden hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Dit proces-verbaal is verzonden op de stempeldatum die hierboven staat.