ECLI:NL:RBMNE:2022:343

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 februari 2022
Publicatiedatum
2 februari 2022
Zaaknummer
UTR 21/2960
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing WIA-aanvraag wegens onvoldoende arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft eiser, die als accountmanager werkte, een WIA-uitkering aangevraagd na zich ziek te hebben gemeld met psychische en lichamelijke klachten. De aanvraag werd door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) afgewezen, omdat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het UWV verklaarde het bezwaar ongegrond. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de Rechtbank Midden-Nederland.

De rechtbank heeft de zaak op 13 december 2021 behandeld. Eiser voerde aan dat de medische beoordeling onjuist was en dat zijn beperkingen waren onderschat. Hij bracht medische informatie in, waaronder een brief van een GZ-psycholoog en een rapport van een fysiotherapeut. De rechtbank oordeelde echter dat de verzekeringsartsen zorgvuldig hadden gehandeld en dat hun rapporten geen tegenstrijdigheden vertoonden. De rechtbank concludeerde dat de FML (Functionele Mogelijkhedenlijst) correct was opgesteld en dat de door eiser ingebrachte medische stukken geen aanleiding gaven om de eerder aangenomen beperkingen te herzien.

Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser 25,76% was, wat onder de vereiste 35% ligt om in aanmerking te komen voor een WIA-uitkering. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen recht heeft op de gevraagde uitkering. De uitspraak werd gedaan door rechter G.P. Loman en is openbaar gemaakt op 2 februari 2022.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/2960

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 februari 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J.A.H. van Marwijk),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: D.E.C. Veugen).

Inleiding

Eiser werkte als accountmanager voor gemiddeld 39,77 uur per week. Het dienstverband is op 31 juli 2018 beëindigd. Hij kreeg vervolgens een WW-uitkering. Op 1 maart 2019 heeft hij zich ziek gemeld met psychische en lichamelijke klachten. Na twee jaar ziekte heeft hij vervolgens een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) bij verweerder aangevraagd. In het primaire besluit van
26 februari 2021 heeft verweerder beslist dat eiser per 26 februari 2021 geen WIA-uitkering krijgt, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Om in aanmerking te komen voor een WIA-uitkering moet iemand minimaal 35% arbeidsongeschikt zijn.
Eiser heeft daartegen bezwaar gemaakt. In het besluit van 4 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder dat bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 13 december 2021 via Skype op zitting behandeld. Eiser was daarbij aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Het geschil en beoordelingskader

1. Deze zaak gaat over de vraag of eiser per 26 februari 2021 recht heeft op een WIA-uitkering. Verweerder vindt van niet. Eiser is het hier niet mee eens en vindt dat hij helemaal niet kan werken. Aan de hand van wat partijen naar voren hebben gebracht, zal de rechtbank beoordelen of verweerder de WIA-aanvraag terecht heeft afgewezen. Daarbij gaat het om de gezondheidstoestand van eiser op de datum in geding, namelijk 26 februari 2021.
2. De rechtbank moet bekijken of verweerder de regels uit de wet goed heeft toegepast. Daarbij is het zo dat verweerder dit soort besluiten mag baseren op rapporten van zijn verzekeringsartsen. Deze rapporten moeten dan wel aan een aantal voorwaarden voldoen:
- de rapporten moeten op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen;
- ze mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en;
- de conclusies moeten voldoende begrijpelijk zijn.
Verder is het zo dat degene die het niet eens is met het oordeel van een verzekeringsarts dat moet onderbouwen met medische stukken. Bij de rechtbank werken immers geen artsen en de rechtbank kan zelf dus niet zomaar zeggen dat een verzekeringsarts een onjuiste medische conclusie heeft getrokken. Dit betekent dat hoe iemand zich zelf voelt zonder dat daar een medische onderbouwing van is, niet genoeg is om bij de rechtbank gelijk te krijgen.

De beoordeling

Is de medische beoordeling juist?
3. Eiser voert aan dat de medische beoordeling onjuist is, omdat zijn beperkingen zijn onderschat. Eiser heeft in bezwaar medische informatie ingebracht, waarmee de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgens eiser niets of onvoldoende heeft gedaan. In beroep heeft eiser de brief van de GZ-psycholoog van 18 augustus 2021 ingebracht en het rapport van de fysiotherapeut van 20 maart 2020.
4. De rechtbank volgt eiser hierin niet. De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsartsen in hun rapporten duidelijk hebben uitgelegd hoe zij tot hun beoordeling zijn gekomen. Alle klachten van eiser zijn benoemd. Daarbij zijn de door eiser in bezwaar ingebrachte medische stukken door de verzekeringsarts bezwaar en beroep betrokken en heeft zij goed inzichtelijk gemaakt welke objectieve beperkingen hieruit voortvloeien. In de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML), die door de primaire verzekeringsarts is opgesteld, zijn beperkingen aangenomen in het persoonlijk en sociaal functioneren. De verzekeringsarts bezwaar en beroep deelt de visie van eiser dat hij gezien zijn problemen om thuis de zaken op orde te krijgen, aangewezen is op structuur en regelmaat en dat een functie geen storingen en onderbrekingen als hoofdonderdeel mag hebben. Ook is eiser emotioneel beperkt belastbaar. Er zijn geen cognitieve functiestoornissen waarneembaar bij onderzoek, zodat er geen reden is om meer beperkingen aan te nemen. Voor de pijnklachten en de lichamelijke gevolgen door spanningen zijn beperkingen aangenomen. De hoogbegaafdheid, hechtingsproblematiek, moeite met omgaan met emoties en onzekerheid zijn beschreven in het rapport van de primaire verzekeringsarts. Dat de beperkingen van eiser onderschat zijn, ziet de rechtbank niet.
5. In reactie op de door eiser in beroep ingebrachte stukken heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep goed en inzichtelijk toegelicht waarom deze informatie geen aanleiding geeft om meer of andere beperkingen in de FML aan te nemen dan al zijn aangenomen. Voor wat betreft de psychische klachten kan de rechtbank het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgen dat wat de GZ-psycholoog in zijn brief beschrijft aansluit bij wat in bezwaar al bekend was. Er is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep verder geen aanleiding om meer beperkingen aan te nemen voor de rugklachten van eiser, omdat op de datum in geding geen aandoening van de rug bekend was waarvoor hij door een specialist werd onderzocht en behandeld. Er is uitgegaan van aspecifieke rugklachten waarvoor wel enige beperkingen voor zware rugbelasting zijn aangenomen. De rechtbank ziet in de ingebrachte stukken dus geen reden voor het oordeel dat de beperkingen zijn onderschat.
Is de arbeidskundige beoordeling juist?
6. Eiser heeft tegen de arbeidskundige beoordeling geen specifieke beroepsgronden aangevoerd, anders dan dat hij de geduide functies om medische redenen niet kan verrichten. Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat de FML juist is. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft gemotiveerd toegelicht waarom twee van de eerder geduide functies zijn komen te vervallen en waarom met de nieuwe geduide functies de belastbaarheid van eiser op basis van de FML niet wordt overschreden. Er bestaat daarom geen aanleiding voor het oordeel dat eiser de werkzaamheden die horen bij de functies niet zou kunnen verrichten.

Conclusie

7. Uit het arbeidskundig onderzoek blijkt dat de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser 25,76% is. Dat is minder dan de vereiste 35% om voor een WIA-uitkering in aanmerking te komen. Verweerder heeft de WIA-aanvraag van eiser dus terecht afgewezen. Dit betekent dat het beroep ongegrond is. Eiser krijgt dus geen gelijk in deze beroepszaak. Verweerder hoeft de proceskosten die eiser heeft gemaakt en het griffierecht dat hij heeft betaald, dan ook niet aan hem te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Azmi, griffier. De beslissing is uitgesproken op 2 februari 2022 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
De rechter is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.