ECLI:NL:RBMNE:2022:344

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 februari 2022
Publicatiedatum
2 februari 2022
Zaaknummer
UTR 21/2950
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de WIA-uitkering en de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 24 januari 2022 uitspraak gedaan over de beëindiging van de WIA-uitkering van eiseres, die als schoonmaakster werkte en zich op 19 september 2011 ziek meldde. Na een herbeoordeling door de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) werd vastgesteld dat eiseres per 7 december 2020 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de beëindiging van haar uitkering. Eiseres maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het UWV verklaarde dit bezwaar ongegrond. In beroep wijzigde het UWV de beëindigingsdatum naar 4 augustus 2021, wat ook onderwerp van de rechtszaak werd.

De rechtbank heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de beëindiging van de WIA-uitkering terecht was. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd, ondanks de bezwaren van eiseres over de wijze van onderzoek via beeldbellen. De rechtbank benadrukte dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende gegevens had verzameld en dat er geen nieuwe medische inzichten waren die de eerdere conclusies konden ondermijnen. Eiseres had geen medische onderbouwing voor haar klachten en de rechtbank kon de conclusies van de verzekeringsarts volgen.

De rechtbank verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk en het beroep tegen het bestreden besluit 2 ongegrond. Eiseres kreeg geen gelijk in deze beroepszaak, en de rechtbank veroordeelde het UWV in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.518,- en droeg het UWV op het griffierecht van € 49,- aan eiseres te vergoeden. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen ontvingen een afschrift van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/2950

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 januari 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M. Huisman),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder

Inleiding

Eiseres werkte als schoonmaakster voor ongeveer 14,10 uur per week. Op 19 september 2011 heeft zij zich ziek gemeld vanwege lichamelijke klachten. Na twee jaar ziekte heeft verweerder aan eiseres per 16 september 2013 een arbeidsongeschiktheidsuitkering toegekend op grond van de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (Wet WIA). De uitkering was gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
Naar aanleiding van een verzoek van de werkgever hebben de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige van verweerder de arbeidsongeschiktheid van eiseres herbeoordeeld. Dit heeft geleid tot het besluit van 7 oktober 2020. In dit besluit heeft verweerder eiseres meegedeeld dat zij vanaf 7 december 2020 minder dan 35% arbeidsongeschikt is en dat haar WIA-uitkering vanaf die datum wordt beëindigd.
Eiseres heeft daartegen bezwaar gemaakt. In het besluit van 3 juni 2021 (het bestreden besluit 1) heeft verweerder dat bezwaar ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
In beroep heeft verweerder zijn standpunt over de beëindigingsdatum van de WIA-uitkering gewijzigd. In het besluit van 21 juli 2021 (het bestreden besluit 2) heeft verweerder beslist dat de WIA-uitkering van eiseres per een latere datum, namelijk per 4 augustus 2021, wordt beëindigd. Daarbij heeft verweerder de door eiseres gemaakte proceskosten in bezwaar aan haar vergoed.
De rechtbank heeft het beroep op 13 december 2021 via Skype op zitting behandeld. Eiseres was daarbij aanwezig, samen met haar broer en haar gemachtigde. Verweerder is, met bericht vooraf, niet ter zitting verschenen.

Vooraf

1. Het beroep van eiseres heeft van rechtswege ook betrekking op het bestreden besluit 2 dat in de plaats komt van het bestreden besluit 1. [1] Gesteld noch gebleken is dat eiseres nog een belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit 1. Voor zover het beroep daartegen is gericht verklaart de rechtbank het beroep daarom niet-ontvankelijk.
2. Omdat verweerder het bestreden besluit 1 naar aanleiding van het door eiseres ingestelde beroep heeft gewijzigd, ziet de rechtbank wel aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten die eiseres in beroep heeft gemaakt. [2] Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1). De rechtbank draagt verweerder verder op het door eiseres betaalde griffierecht van € 49,- aan haar te vergoeden.

Het geschil

3. Deze zaak gaat over het stopzetten van de WIA-uitkering van eiseres. Volgens verweerder is de uitkering terecht beëindigd. Eiseres is het hier niet mee eens en vindt dat zij helemaal niet kan werken. Aan de hand van wat partijen naar voren hebben gebracht, zal de rechtbank beoordelen of verweerder de WIA-uitkering terecht heeft beëindigd. Daarbij gaat het om de gezondheidstoestand van eiseres op de datum in geding.

De beoordeling

Wat is de juiste datum in geding?
4. De rechtbank stelt voorop dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep volgens het rapport van 1 juni 2021 een nieuwe functie voor eiseres heeft geduid, waardoor de mate van arbeidsongeschiktheid in bezwaar is gewijzigd van 8,05% naar 3,98%. Dit betekent dat er een andere uitlooptermijn is gaan gelden. [3] Het recht op de WIA-uitkering eindigt twee maanden na de dag waarop eiseres niet langer gedeeltelijk arbeidsongeschikt is. Verweerder heeft eiseres met het eerste besluit op bezwaar van 3 juni 2021 op de hoogte gesteld van het gewijzigde arbeidsongeschiktheidspercentage, waarna de WIA-uitkering met het gewijzigde besluit op bezwaar per 4 augustus 2021 (twee maanden en één dag later) is beëindigd. Dit betekent dat de datum in geding is verschoven naar 4 augustus 2021.
5. In deze zaak gaat het dus om de gezondheidssituatie van eiseres op 4 augustus 2021. In het aanvullend rapport in beroep van 8 december 2021 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep alsnog de gezondheidssituatie van eiseres per 4 augustus 2021 beoordeeld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep concludeert dat de medische situatie van eiseres in die periode niet is veranderd en er dus geen reden is om de eerder vastgestelde beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 27 mei 2021 bij te stellen. De rechtbank overweegt hierover als volgt.

Wat is het beoordelingskader?

6. Bij haar beoordeling stelt de rechtbank voorop dat verweerder dit soort besluiten mag baseren op rapporten van zijn verzekeringsartsen. Deze rapporten moeten dan wel aan een aantal voorwaarden voldoen:
- de rapporten moeten op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen;
- ze mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en;
- de conclusies moeten voldoende begrijpelijk zijn.
Verder is het zo dat degene die het niet eens is met het oordeel van een verzekeringsarts dat moet onderbouwen met medische stukken. Bij de rechtbank werken immers geen artsen en de rechtbank kan zelf dus niet zomaar zeggen dat een verzekeringsarts een onjuiste medische conclusie heeft getrokken. Dit betekent dat hoe iemand zich zelf voelt zonder dat daar een medische onderbouwing van is, niet genoeg is om bij de rechtbank gelijk te krijgen.
Is het medisch onderzoek zorgvuldig verricht?
7. Eiseres voert aan dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest, omdat de verzekeringsarts bezwaar en beroep eiseres alleen via beeldbellen heeft gesproken. De primaire verzekeringsarts heeft eiseres weliswaar wel persoonlijk gesproken, maar dat had volgens eiseres ook in de bezwaarfase moeten gebeuren. Dit geldt te meer, nu de verzekeringsarts bezwaar en beroep een afwijkende FML opstelt ten opzichte van de eerdere FML van 2015.
8. De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is van een onzorgvuldig medisch onderzoek. De primaire verzekeringsarts heeft eiseres op het spreekuur gezien en heeft haar lichamelijk en psychisch onderzocht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep [A] heeft alle dossiergegevens, inclusief het rapport van de verzekeringsarts, bestudeerd en eiseres gezien en gesproken tijdens de hoorzitting via beeldbellen. Ook heeft [A] de door eiseres ingebrachte medische informatie bij zijn beoordeling betrokken. Het is aan de verzekeringsarts bezwaar en beroep om te beoordelen of eiseres nogmaals lichamelijk onderzocht moet worden of nadere informatie opgevraagd moet worden. Daarbij heeft [A] toegelicht dat eiseres sinds 2015 meerdere malen is onderzocht en behandeld, waarbij telkens geen afwijkingen aan de schouder konden worden geobjectiveerd. Ook tijdens het lichamelijk onderzoek door de primaire verzekeringsarts zijn geen afwijkingen aan de schouder geconstateerd. Omdat er voldoende gegevens beschikbaar waren en er sinds 2015 geen nieuwe inzichten vanuit de behandelend sector aanwezig zijn, heeft [A] daarvan afgezien. De rechtbank kan die afweging van [A] volgen.
Is de medische beoordeling juist?
9. Eiseres voert verder aan dat de medische beoordeling onjuist is, omdat haar klachten en beperkingen zijn onderschat. Volgens eiseres heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende gemotiveerd waarom het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep [B] in het rapport van 7 december 2015 naar aanleiding van de eerdere medische beoordelingen over de rechterschouder- en armklachten in 2020 en 2021 niet langer van toepassing is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft niet gemotiveerd waarom nu geen stoornis wordt aangenomen, terwijl [B] dat wel heeft gedaan. Voor eiseres is het volstrekt onbegrijpelijk waarom de verzekeringsarts bezwaar en beroep nu een andere conclusie trekt, terwijl haar gezondheidssituatie sinds 2015 alleen maar slechter is geworden. Eiseres ervaart inmiddels ook aan de linkerzijde veel pijn, waarschijnlijk door overbelasting omdat zij rechts niets kan. Eiseres slaapt slecht door de pijn en heeft veel hoofdpijn. Verder straalt de pijn via de rug uit naar de benen en voeten, vooral als zij in bed ligt. Niet is gebleken in hoeverre hiermee rekening is gehouden. Eiseres wijst ook op de zwelling op haar pols die tijdens de hoorzitting zichtbaar was. De beperkingen als gevolg hiervan waren ook op de datum in geding, 4 augustus 2021, aanwezig.
10. De rechtbank volgt eiseres hierin niet. De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport duidelijk heeft uitgelegd hoe hij tot zijn beoordeling is gekomen en waarom in de huidige FML niet alle gestelde beperkingen in de FML van 2015 meer worden aangenomen. In het rapport van 27 mei 2021 heeft [A] uitgebreid beschreven waar de verschillen tussen de FML-en op zijn gebaseerd. Volgens [A] is het algemeen uitgangspunt dat de gestelde beperkingen in 2015, maar ook in de huidige FML ruim zijn te noemen. Dit omdat telkens vanaf 2015 is gebleken dat de claimklachten niet verklaard kunnen worden vanuit een onderliggend medisch substraat en dat er aanwijzingen zijn voor onderbelasting. Vervolgens heeft [A] per item van de FML beschreven waarom bepaalde beperkingen niet meer worden aangenomen, genuanceerd moeten worden of juist aangescherpt moeten worden ten opzichte van de FML van 2015 waarbij nu ook rekening is gehouden met de belastbaarheid van de linkerkant van de arm en schouder. Over de psychische klachten heeft [A] toegelicht dat eiseres al zeer lange tijd geen behandeling voor deze klachten heeft. Eiseres heeft tijdens de medische onderzoeken ook geen psychische klachten gesteld. [A] heeft daarom de psychische beperkingen in de huidige FML verwijderd. De rechtbank kan de conclusies en redeneringen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep goed volgen.
11. Eiseres heeft in beroep de brief van de huisarts van 2 december 2021 ingebracht. [A] heeft in zijn rapport gewezen op de tegenstrijdigheid dat in het huisartsjournaal van 7 oktober 2020 staat dat eiseres haar arm veel gebruikt bij het schoonmaken in huis, terwijl zij tegenover de verzekeringsartsen heeft gesteld haar arm vrijwel niet te gebruiken. In de brief van 2 december 2020 heeft de huisarts gesteld dat die passage in het journaal van 7 oktober 2020 waarschijnlijk op een misverstand berust vanwege de taalbarrière met eiseres. Dit leidt echter niet tot een ander oordeel. Daarbij betrekt de rechtbank de nadere reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep [C] van 8 december 2021 dat aan deze melding van de huisarts geen doorslaggevende betekenis kan worden gegeven bij het vaststellen van de medische beperkingen. In het rapport van [A] is uitgebreid toegelicht dat de logische samenhang tussen de aanwezige stoornissen (medisch substraat) en de anamnestische gegevens zoals de ervaren klachten en belemmeringen, ontbreekt. Verder heeft [C] ook gereageerd op de overige medische informatie die eiseres in beroep heeft overgelegd van de plastisch chirurg en de reumatoloog. Daaruit volgt dat in de FML van 27 mei 2021 al rekening is gehouden met de arm/nekproblematiek waarmee ook de belasting van de handen is beperkt. De rechtbank ziet in de ingebrachte stukken dus geen reden voor het oordeel dat de verzekeringsartsen bezwaar en beroep de beperkingen van eiseres op de datum in geding onjuist hebben vastgesteld.
Is de arbeidskundige beoordeling juist?
12. Eiseres heeft tegen de arbeidskundige beoordeling geen specifieke beroepsgronden aangevoerd. Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat de FML van 27 mei 2021 juist is. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft drie functies voor eiseres geduid op basis van die FML. Er bestaat daarom geen aanleiding voor het oordeel dat eiseres de werkzaamheden die horen bij de functies niet zou kunnen verrichten. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapport van 1 juni 2021 gemotiveerd heeft toegelicht waarom met de geduide functies de belastbaarheid van eiseres niet wordt overschreden.

Conclusie

13. Uit het arbeidskundig onderzoek blijkt dat de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres 3,98% is. Dat is minder dan de vereiste 35% om voor een WIA-uitkering in aanmerking te komen. Verweerder heeft de WIA-uitkering van eiseres dus terecht beëindigd. Dit betekent dat het beroep tegen het bestreden besluit 2 ongegrond is. Eiseres krijgt dus geen gelijk in deze beroepszaak.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep voor zover dat is gericht tegen het bestreden besluit 1 niet ontvankelijk;
  • verklaart het beroep voor zover dat is gericht tegen het bestreden besluit 2 ongegrond;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.518,-;
  • draagt verweerder op het door eiseres betaalde griffierecht van € 49,- aan haar te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Azmi, griffier. De beslissing is uitgesproken op 24 januari 2022 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
De rechter is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Op grond van artikel 8:75 van de Awb.
3.Op grond van artikel 56, tweede lid, van de Wet WIA.