ECLI:NL:RBMNE:2022:3449

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 augustus 2022
Publicatiedatum
26 augustus 2022
Zaaknummer
UTR 22/1430
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aangifte adreswijziging in de basisregistratie personen (BRP) door het college van burgemeester en wethouders van Almere

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aangifte van adreswijziging voor inschrijving in de basisregistratie personen (BRP). Het college van burgemeester en wethouders van Almere heeft het verzoek van eiseres op 24 januari 2022 buiten behandeling gesteld, omdat zij geen ondertekende huurovereenkomst had overgelegd. Eiseres, die op 4 november 2021 haar verhuizing had doorgegeven, heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college verklaarde het bezwaar ongegrond op 1 maart 2022. De rechtbank heeft de zaak op 4 augustus 2022 behandeld, waarbij eiseres niet aanwezig was, maar haar gemachtigde en de gemachtigden van het college wel. De rechtbank oordeelt dat het college terecht om een huurovereenkomst heeft gevraagd om spookbewoning te voorkomen, en dat eiseres niet aan haar verplichting heeft voldaan om de benodigde documenten te overleggen. De rechtbank concludeert dat het college de aangifte van eiseres buiten behandeling heeft mogen stellen en verklaart het beroep ongegrond. Eiseres heeft geen recht op proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Almere
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/1430
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 augustus 2022 in de zaak tussen
[eiseres], uit [woonplaats] , eiseres
(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere(college)
(gemachtigden: mr. R. Ahmed en mr. R.S.M. Hussein).
Inleiding
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van de aangifte van adreswijziging voor inschrijving in de basisregistratie personen (BRP).
Het college heeft dit verzoek met het besluit van 24 januari 2022 buiten behandeling gesteld. Met het bestreden besluit van 1 maart 2022 heeft het college het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 4 augustus 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigden van het college. Eiseres is niet verschenen.
Beoordeling door de rechtbank

1.Waar gaat deze zaak over?

1.1
Eiseres heeft op 4 november 2021 bij het college een adreswijziging doorgegeven. Zij
heeft daarin aangegeven dat zij vanaf 1 november 2021 is verhuisd naar het adres aan de [adres] in Almere, dat het gaat om kamerbewoning en dat sprake is van een huurcontract. De gemachtigde van eiseres is tevens verhuurder en hoofdbewoner van de woning aan de [adres] in Almere.
1.2
Het college heeft eiseres op 24 december 2021 verzocht om binnen twee weken een ondertekende huurovereenkomst te overleggen. De gemachtigde van eiseres heeft tegen dit verzoek op 29 december 2021 bezwaar gemaakt. Hij heeft er daarbij op gewezen dat hij geen huurovereenkomst wil overleggen en dat het college weet dat hij – als beheerder en hoofdbewoner van de [adres] – instemt met de inschrijving van eiseres op dit adres.
1.3
Vervolgens heeft het college de aangifte van eiseres op 24 januari 2022 buiten behandeling gesteld, omdat er geen huurovereenkomst is overgelegd. [1] Op 26 januari 2022 heeft eiseres tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.4
Naast deze zaak spelen er nog meer kwesties tussen het college en de gemachtigde van eiseres. Die kwesties gaan over het al dan niet moeten verstrekken van een huurovereenkomst bij een inschrijving in de BRP. Er is daarom – al voorafgaande aan de aangifte van eiseres op 4 november 2021 – een mediationtraject opgestart. Dit traject heeft er uiteindelijk toe geleid dat er op 7 februari 2022 de afspraak tussen het college en de gemachtigde is gemaakt dat de gemachtigde bij wijze van uitzondering voortaan ook de door hemzelf opgestelde verklaring van bewoning mag invullen en indienen in plaats van een huurovereenkomst.
1.5
In de bezwaarprocedure in deze zaak is eiseres vervolgens de mogelijkheid geboden om die verklaring van bewoning in te vullen of om alsnog de huurovereenkomst te overleggen. Eiseres heeft van die mogelijkheid geen gebruik gemaakt. In het bestreden besluit van 1 maart 2022 heeft het college nogmaals hierop gewezen. Het bezwaar van eiseres heeft het college ongegrond verklaard.
1.6
Vervolgens heeft eiseres op 15 maart 2022 beroep ingesteld en een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. Op 1 mei 2022 heeft eiseres een nieuwe verhuisaangifte gedaan met bijgevoegd een huurovereenkomst en daarna heeft de gemachtigde op 3 mei 2022 de verklaring van bewoning opgestuurd. Het college heeft eiseres daarom per 1 mei 2022 ingeschreven op de [adres] in Almere. Het verzoek om een voorlopige voorziening is bij uitspraak van 13 juni 2022 afgewezen. [2]

2.Mocht het college de aanvraag van eiseres buiten behandeling stellen?

2.1
Eiseres vindt dat zij met terugwerkende kracht moet worden ingeschreven op de [adres] , omdat het college ten onrechte haar verhuisaangifte buiten behandeling heeft gesteld. Ook vindt zij dat zij om die reden aanspraak maakt op een integrale proceskostenvergoeding. Het college had haar aangifte niet buiten behandeling mogen stellen, omdat hij niet mag eisen dat er een huurovereenkomst wordt overgelegd. Uit de Wet basisregistratie personen (Wet BRP) blijkt niet dat dit een vereiste is voor de registratie van een verhuizing in de BRP. In de beantwoording van Kamervragen door de minister op 17 februari 2020 wordt bevestigd dat het college niet om een huurovereenkomst mag vragen. Dat betekent volgens eiseres dat zij bij haar aangifte al de benodigde informatie heeft verstrekt. Het college had op basis daarvan haar aangifte in behandeling moeten nemen en haar moeten inschrijven in de BRP of had dit in ieder geval moeten doen op het moment dat duidelijk werd dat de hoofdbewoner en verhuurder met de inschrijving instemde. Verweerder had desnoods zelf een onderzoek kunnen uitvoeren om te verifiëren dat eiseres op het bij de aangifte opgegeven adres woonde.
2.2
De rechtbank is het niet met eiseres eens. Volgens artikel 4:2, tweede lid, van de Awb is het aan eiseres om de gegevens en bescheiden te verstrekken die nodig zijn voor de te nemen beslissing. Het is aan het college om te beoordelen welke gegevens en bescheiden nodig zijn. [3] Daarnaast staat in artikel 2.45, eerste lid, van de Wet BRP dat degene die een verhuisaangifte doet op verzoek van het college de inlichtingen en geschriften verstrekt die van belang zijn voor de bijhouding van de basisregistratie. In de Memorie van Toelichting bij dit artikel zegt de wetgever in dit verband dat veel colleges ter voorkoming van zogenaamde spookbewoning verplicht stellen dat er bij de aangifte van een adreswijziging een huurovereenkomst of koopakte wordt overgelegd voordat tot inschrijving wordt overgegaan. [4] In dit geval heeft het college aangegeven dat hij altijd om een huurovereenkomst vraagt om zo spookbewoning te voorkomen.
2.3
Gelet op wat hierboven is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat het college heeft mogen bepalen dat er een huurovereenkomst moet worden verstrekt voordat iemand wordt ingeschreven in de BRP. Dat er niet in de tekst van de Wet BRP zelf uitdrukkelijk staat dat het college om een huurovereenkomst kan verlangen, doet daar niet aan af. Uit het bovenstaande volgt namelijk dat het college voldoende grondslag heeft om in verband met het voorkomen van spookbewoning te verzoeken om een huurovereenkomst en heeft hij voldoende onderbouwd dat hij een huurovereenkomst hiervoor nodig heeft. Ook kan de verwijzing van eiseres naar de beantwoording van Kamervragen haar niet baten. In de eerste plaats is niet duidelijk naar welke beantwoording eiseres precies refereert, nu de gemachtigde van eiseres die beantwoording niet heeft meegestuurd en ook geen concrete vindplaats in zijn stukken heeft vermeld. Voor zover eiseres doelt op de beantwoording door de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelatie van de vragen van leden Middendorp, Lodders en Koerhuis met kenmerk 2020-0000075425 [5] , merkt de rechtbank op dat hieruit niet volgt dat colleges niet mogen bepalen dat er een huurovereenkomst moet worden verstrekt.
2.4
Tot slot vindt de rechtbank ook niet dat het college in het specifieke geval van eiseres niet om een huurovereenkomst had mogen vragen. Eerst op 7 februari 2022 (dus nadat het primaire besluit is genomen waarbij de aangifte buiten behandeling is gesteld) is met de gemachtigde van eiseres afgesproken dat hij voortaan de door hem opgestelde verklaring van bewoning mag gebruiken. Dit heeft het college ook alleen maar toegestaan bij wijze van uitzondering om zo de lopende kwesties tussen de gemachtigde en het college te beslechten. Hieruit kan dan ook niet worden afgeleid dat het college eiseres niet in eerste instantie op 24 december 2021 om een huurovereenkomst heeft mogen vragen. Evenmin betekent dit dat het college genoegen had moeten nemen met de brief van de gemachtigde van 29 december 2021 waarin hij aangeeft dat hij als hoofdbewoner en verhuurder instemt met de inschrijving van eiseres. De afspraak is pas op 7 februari 2022 gemaakt en bovendien houdt die afspraak in dat de door de gemachtigde zelf opgestelde verklaring van bewoning moet worden ingediend. Dat de gemachtigde dit in het geval van eiseres pas op 3 mei 2022 heeft gedaan, is niet aan het college te wijten. Het college heeft eiseres en haar gemachtigde in de bezwaarfase namelijk meerdere keren de mogelijkheid gegeven om die verklaring in te dienen. Omdat het in eerste instantie aan eiseres is om bij de aangifte de gevraagde bescheiden te verstrekken en zij dit niet heeft gedaan, bestond er tot slot voor verweerder geen aanleiding om een huisbezoek te doen om op die manier te onderzoeken of eiseres daadwerkelijk op het opgegeven adres woonde.
2.5
De rechtbank komt daarom tot de conclusie dat het college om een huurovereenkomst heeft mogen vragen en de aangifte van eiseres vervolgens buiten behandeling heeft mogen stellen, omdat eiseres die huurovereenkomst niet heeft verstrekt.
Conclusie en gevolgen
Het beroep is ongegrond. Eiseres heeft daarom ook geen recht op een vergoeding van de door haar gemaakte proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.A.M. Elzakkers, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Zwijnenberg, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 26 augustus 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 4:5, eerste lid, onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.Zie Kamerstukken II, 1988-1989, 21 221, nr. 3, p. 88 (Memorie van Toelichting); en zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 5 augustus 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1868, rov. 3.3.
4.Kamerstukken II, 2011/2012, 33 219, nr. 3, blz. 140-141.
5.https://www.rijksoverheid.nl/documenten/kamerstukken/2020/02/17/beantwoording-kamervragen-over-inschrijven-in-de-brp