ECLI:NL:RBMNE:2022:345

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 februari 2022
Publicatiedatum
2 februari 2022
Zaaknummer
UTR 21/1090
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van een taxichauffeur na langdurige ziekte

In deze zaak heeft eiseres, een taxichauffeur, zich op 3 januari 2019 ziekgemeld en na twee jaar ziekte een arbeidsongeschiktheidsuitkering aangevraagd op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) heeft op 23 oktober 2020 een uitkering toegekend met een arbeidsongeschiktheidspercentage van 43,48%. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het UWV heeft dit bezwaar ongegrond verklaard. Hierop heeft eiseres beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft de zaak op 17 januari 2022 behandeld. Eiseres betwistte de juistheid van het vastgestelde arbeidsongeschiktheidspercentage en voerde aan dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was. Ze stelde dat er onvoldoende rekening was gehouden met haar fibromyalgie en psychische klachten. De rechtbank oordeelde echter dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de verzekeringsartsen de klachten van eiseres adequaat hadden beoordeeld. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was om aan de juistheid van de medische beoordeling te twijfelen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de geduide functies voor eiseres passend zijn en dat de arbeidsongeschiktheid correct is vastgesteld op 43,48%. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De uitspraak werd gedaan door rechter G.P. Loman en is openbaar gemaakt op 2 februari 2022.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/1090

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 februari 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. E.R. Lambooy),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: S.N. Westmaas-Kanhai).

Inleiding

Eiseres heeft gewerkt als taxichauffeur. Op 3 januari 2019 heeft zij zich ziekgemeld. Na twee jaar ziekte heeft eiseres bij verweerder een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd.
Met het besluit van 23 oktober 2020 heeft verweerder aan eiseres per 31 december 2020 een arbeidsongeschiktheidsuitkering toegekend. De uitkering is gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 43,48%.
Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. In het besluit van 28 januari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder dit bezwaar ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 17 januari 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiseres en haar gemachtigde waren daarbij aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Het geschil en beoordelingskader

1. Deze zaak gaat over de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres.
Volgens verweerder is de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres juist vastgesteld op 43,48%. Eiseres is het hier niet mee eens en vindt dat zij minder belastbaar is dan verweerder heeft aangenomen. Aan de hand van wat partijen naar voren hebben gebracht, zal de rechtbank beoordelen of verweerder de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres correct heeft vastgesteld. Daarbij gaat het om de gezondheidssituatie van eiseres op
31 december 2020 (datum in geding).
2. Bij haar beoordeling stelt de rechtbank voorop dat verweerder dit soort besluiten mag baseren op rapporten van zijn verzekeringsartsen. Deze rapporten moeten dan wel aan een aantal voorwaarden voldoen:
- de rapporten moeten op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen;
- ze mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en;
- de conclusies moeten voldoende begrijpelijk zijn.
Verder is het zo dat degene die het niet eens is met het oordeel van een verzekeringsarts dat moet onderbouwen met medische stukken. Bij de rechtbank werken immers geen artsen en de rechtbank kan zelf dus niet zomaar zeggen dat een verzekeringsarts een onjuiste medische conclusie heeft getrokken. Dit betekent dat hoe iemand zich zelf voelt zonder dat daar een medische onderbouwing van is, niet genoeg is om bij de rechtbank gelijk te krijgen.

De beoordeling

Is het medisch onderzoek zorgvuldig verricht?
3. Eiseres voert aan dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest, omdat uit de door haar in beroep ingebrachte brieven van de huisarts van 16 juli 2021, van de reumatoloog van 18 juni 2019 en van de neuroloog van 2 mei 2008 blijkt dat het zicht van eiseres waziger is als ze vermoeider is. Gelet hierop had er volgens eiseres een uitgebreid lichamelijk onderzoek moeten plaatsvinden. Tijdens de zitting heeft eiseres verder toegelicht dat dit ook had moeten gebeuren vanwege de fibromyalgie waar zij mee kampt. Omdat fibromyalgie niet objectiveerbaar is, hadden de verzekeringsartsen met een lichamelijk onderzoek de ernst van de daaruit voortvloeiende beperkingen kunnen vaststellen. Daarnaast is het medisch onderzoek volgens eiseres onzorgvuldig, omdat de verzekeringsartsen de psychische problematiek en de daaraan gekoppelde beperkingen onvoldoende hebben uitgevraagd.
4. De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is van een onzorgvuldig medisch onderzoek. Het achterwege laten van een lichamelijk onderzoek betekent niet direct dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest. In de medische rapporten worden de diagnoses fibromyalgie, andere gespecificeerde depressieve stemmingsstoornis en overige specifieke persoonlijkheidsstoornis genoemd. De primaire arts heeft het dossier bestudeerd en heeft eiseres telefonisch gesproken. Daarbij is aandacht besteed aan het beloop van de ziekte, de ervaren belemmeringen en klachten van eiseres en de eigen visie van eiseres op haar mogelijkheden. Ook is aandacht besteed aan de door eiseres gevolgde behandelingen. Daaruit blijkt dat de behandeling bij de psycholoog is afgerond en dat de behandeling een goed effect heeft gehad; zij heeft meer inzicht in zichzelf gekregen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in bezwaar de door eiseres ingebrachte brieven van de huisarts van 22 oktober 2020 en van de reumatoloog van 15 januari 2019 in zijn beoordeling betrokken. De rechtbank is niet gebleken dat de verzekeringsartsen klachten van eiseres over het hoofd hebben gezien of dat zij niet actief alle mogelijke klachten hebben uitgevraagd. De beroepsgrond slaagt niet.
Is de medische beoordeling juist?
5. Eiseres voert verder aan dat de medische beoordeling onjuist is, omdat haar klachten zijn onderschat. Zij kampt met meer structurele beperkingen ten aanzien van het verrichten van arbeid. Eiseres is niet in staat om 4 uur per dag, 20 uur per week te werken vanwege vermoeidheidsklachten. Eiseres heeft veel pijnklachten en heeft na enige belasting hersteltijd nodig. Ter onderbouwing van haar standpunt verwijst eiseres naar de hiervoor genoemde medische stukken. Tijdens de zitting heeft eiseres nog gesteld dat de primaire arts voor de huidige WIA-beoordeling refereert aan het medisch rapport van 11 september 2020 dat in het kader van de TVB2-beoordeling een maand eerder is opgesteld. In dit rapport staat dat eiseres niet om kan gaan met sterk claimende patiënten. Deze beperking is niet specifiek opgenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 19 oktober 2020, maar dat had volgens eiseres wel moeten gebeuren.
6. De rechtbank volgt eiseres hierin niet. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de verzekeringsartsen de beperkingen van eiseres onjuist hebben vastgesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op overtuigende wijze toegelicht in hoeverre eiseres belast kan worden met werk. De medische beoordeling is inzichtelijk gemotiveerd en leidt tot een duidelijke conclusie. In de FML van 19 oktober 2020 zijn vanwege de fibromyalgie en psychische klachten beperkingen aangenomen in het persoonlijk en sociaal functioneren, fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen en statische houdingen. Nog meer beperkingen aannemen kan volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet medisch onderbouwd worden. Dit geldt des te meer nu er ook een urenbeperking van
4 uur per dag, 20 uur per week is aangenomen, zodat er weinig duurbelasting is en ruime herstelmogelijkheden. Voor het aannemen van een nog grotere urenbeperking ontbreekt volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep een aannemelijke medische onderbouwing. Over het niet kunnen omgaan met sterk claimende patiënten is de rechtbank van oordeel dat daaraan voldoende tegemoet is gekomen met de in de FML aangenomen beperkingen in het persoonlijk en sociaal functioneren. Daarbij betrekt de rechtbank dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de aangenomen beperkingen in deze rubrieken redelijk fors vindt, gezien eiseres de behandeling bij de psycholoog voor de datum in geding heeft afgerond en er op de datum in geding hooguit sprake is van een relatief licht resterend beeld.
7. In reactie op de door eiseres in beroep ingebrachte medische stukken heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in haar rapport van 13 oktober 2021 goed en inzichtelijk toegelicht waarom deze informatie geen aanleiding geeft om meer of andere beperkingen in de FML aan te nemen dan al zijn aangenomen. Voor wat betreft de visusklachten volgt de rechtbank het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat de door eiseres geuite klachten van waziger zien bij vermoeidheid, niet gelijk is als het hebben van een visusstoornis waarbij het zien beperkt zou moeten worden in de FML. Er is geen medische onderbouwing waarmee de door eiseres gestelde visusklachten worden geobjectiveerd. De in de brieven van de huisarts van 16 juli 2021 en van de reumatoloog van 18 juni 2019 genoemde klachten van wazig zien bij vermoeidheid zijn gebaseerd op het eigen subjectieve verhaal van eiseres. Eiseres heeft tijdens de zitting nog gesteld dat in verband met het wazig zien wel een beperking in de FML is aangenomen voor beroepsmatig autorijden, maar het is de rechtbank niet gebleken dat deze beperking is aangenomen vanwege het wazig zien. De in beroep ingebrachte uitslag van een op 23 februari 2019 bij eiseres uitgevoerde conditietest kan niet worden aangemerkt als een medische onderbouwing en ziet ook niet op de datum in geding. Daarom heeft verweerder dit stuk ook niet hoeven voorleggen aan de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank ziet in de ingebrachte stukken dus geen reden voor het oordeel dat de beperkingen zijn onderschat. De beroepsgrond slaagt niet.
8. Eiseres heeft tijdens de zitting nog gesteld dat zij geen aanvullende medische stukken kan inbrengen, omdat zij niet de financiële middelen heeft om aanvullend onderzoek door een revalidatiearts te laten verrichten. Voor zover eiseres hiermee heeft bedoeld te stellen dat om die reden geen sprake is van een eerlijk proces en daarom een deskundige moet worden ingeschakeld, wijst de rechtbank dit verzoek af. Zoals hiervoor is overwogen ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat het medisch onderzoek onzorgvuldig of onvolledig is geweest en de rechtbank twijfelt ook niet aan de juistheid van de medische beoordeling. Verder ziet de rechtbank geen reden om aan te nemen dat eiseres belemmeringen heeft ondervonden bij de onderbouwing van haar standpunt, zodat sprake zou zijn van een oneerlijk proces. Eiseres heeft zich in beroep laten bijstaan door een professionele gemachtigde en heeft haar beroep onderbouwd met medische stukken. Dat eiseres geen geld heeft om zelf aanvullend onderzoek te verrichten, heeft zij niet onderbouwd.
Zijn de geduide functies passend?
9. Eiseres stelt dat de geduide functies niet geschikt zijn. Zij heeft per functie aangegeven waarom zij die functie volgens haar niet kan uitoefenen.
10. De rechtbank ziet geen reden om te oordelen dat de geduide functies niet geschikt voor eiseres zijn. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft drie functies voor eiseres geduid op basis van de FML van 19 oktober 2020. De rechtbank gaat er, gelet op wat hiervoor onder 6. en 7. is overwogen, van uit dat die FML juist is. De rechtbank vindt dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep bij alle drie de functies voldoende heeft gemotiveerd dat de geduide functies de aangenomen beperkingen niet overschrijden. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft op 13 oktober 2021 gereageerd op de beroepsgronden. Er gelden geen beperkingen voor het zien of voor afstanden en diepte zien, zodat de rechtbank niet is gebleken dat eiseres de functie productiemedewerker industrie vanwege visusklachten niet kan verrichten. Over het niet kunnen omgaan met sterk claimende patiënten in de functie huishoudelijk medewerker heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep gemotiveerd toegelicht dat in deze functie geen kenmerkende belasting voorkomt op het item ‘omgaan met conflicten’. Het contact met de bewoners blijft beperkt tot het gedag zeggen en vragen hoe het gaat. Ook blijft de fysieke belasting in deze functie volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep binnen de vastgestelde mogelijkheden in de FML, waarbij overleg is gevoerd met de verzekeringsarts bezwaar en beroep. In wat eiseres heeft aangevoerd, ziet de rechtbank dus geen reden om aan de conclusies van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep te twijfelen. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie

11. Op basis van de rapporten van de verzekeringsartsen en de arbeidsdeskundigen heeft verweerder de mate van arbeidsongeschiktheid juist vastgesteld op 43,48%. Dit betekent dat het beroep ongegrond is. Eiseres krijgt dus geen gelijk in deze beroepszaak. Verweerder hoeft de proceskosten die eiseres heeft gemaakt en het griffierecht dat zij heeft betaald, dan ook niet aan haar te vergoeden. Omdat het beroep ongegrond is, wijst de rechtbank het verzoek van eiseres om schadevergoeding af.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Azmi, griffier. De beslissing is uitgesproken op 2 februari 2022 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
De rechter is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.