ECLI:NL:RBMNE:2022:3788

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 september 2022
Publicatiedatum
22 september 2022
Zaaknummer
UTR 22/1127
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om herziening van besluit tot afwijzing alcoholonderzoek en rijbewijs schorsing

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) tot afwijzing van zijn verzoek om herziening van een eerder genomen besluit. Het verzoek om herziening werd afgewezen op 12 november 2021, waarna eiser in bezwaar ging. Het bezwaar werd ongegrond verklaard op 22 januari 2022, waarna eiser beroep instelde. De rechtbank heeft op 2 september 2022 uitspraak gedaan.

De zaak betreft een incident op 15 oktober 2020 waarbij eiser betrokken was bij een eenzijdig verkeersongeval en onder invloed van alcohol bleek te zijn. Het CBR legde daarop de verplichting op om medewerking te verlenen aan een onderzoek naar zijn alcoholgebruik en schorste zijn rijbewijs. Eiser werd op 7 september 2021 vrijgesproken van rijden onder invloed, wat hij aanvoert als nieuw feit voor zijn herzieningsverzoek. De rechtbank oordeelt dat de vrijspraak niet leidt tot herziening van het besluit, omdat de CBR-besluiten zijn gebaseerd op andere feiten en omstandigheden dan die in de strafzaak aan de orde waren.

De rechtbank concludeert dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die de afwijzing van het verzoek om herziening rechtvaardigen. De verklaring van de zus van eiser en de foto’s van de auto worden niet als nieuw feit aangemerkt, omdat deze eerder ingebracht hadden kunnen worden. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/1127

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 september 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J.P. Sanchez Montoto),
en
De algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR),verweerder
(gemachtigde: M. Kleijbeuker).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser dat ziet op het door verweerder gehandhaafde besluit tot afwijzing van zijn verzoek om herziening van een eerder genomen besluit.
Het verzoek om herziening heeft verweerder bij besluit van 12 november 2021 (het primaire besluit) afgewezen. Tegen dat besluit is eiser in bezwaar gegaan. In het besluit van 22 januari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Tegen het bestreden besluit heeft eiser beroep ingesteld.
Het onderzoek heeft plaatsgevonden op 27 juni 2022. Eiser is verschenen en bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Voorgeschiedenis
1. Op 27 oktober 2020 heeft de politie op grond van artikel 130 Wegenverkeerswet 1994 (Wvw) een melding gedaan bij het CBR naar aanleiding van een incident dat op 15 oktober 2020 heeft plaatsgevonden, waarbij de politie heeft vastgesteld dat eiser als bestuurder van een voertuig betrokken was geweest bij een eenzijdig verkeersongeval. Na het ongeval heeft de politie vastgesteld dat eiser onder invloed van alcohol verkeerde.
2. Naar aanleiding van de melding heeft verweerder bij besluit van 4 november 2020 de verplichting opgelegd om medewerking te verlenen aan een onderzoek naar zijn alcoholgebruik. Daarbij is de geldigheid van zijn rijbewijs geschorst. Tegen dat besluit is eiser in bezwaar gegaan. Bij besluit van 11 februari 2021 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en het eerdere besluit gehandhaafd. Tegen dit besluit heeft eiser geen beroep ingesteld.
3. Uit het onderzoek is gebleken dat er sprake is van alcoholmisbruik bij eiser, waardoor verweerder bij besluit van 28 juni 2021 het rijbewijs van eiser ongeldig heeft verklaard.
4. Bij uitspraak van 7 september 2021 heeft de politierechter van de rechtbank Midden-Nederland eiser vrijgesproken van het rijden onder invloed.
Het verzoek
5. Eiser heeft verzocht om herziening van het besluit van 4 november 2020, omdat er sprake is van nieuwe feiten en veranderde omstandigheden waaruit blijkt dat eiser - anders dan eerder door verweerder is aangenomen - niet de bestuurder van het voertuig was. Eiser heeft daarbij de volgende documenten overgelegd:
- het proces-verbaal van de politierechterzitting van 7 september 2021 met daarin opgenomen de onder ede afgelegde verklaring van dhr. [getuige 1] ;
- een schriftelijke verklaring van zijn zus, [getuige 2] ; en
- foto’s van de binnenkant van de auto, gemaakt door dhr. [getuige 1] een dag na het voorval.
Daarnaast heeft eiser aangevoerd dat de oproepenlijst van de telefoon van eiser die zich in het dossier bevindt een onvolledig beeld geeft van de inkomende oproepen. Deze oproepenlijst is in werkelijkheid langer en laat ten onrechte niet de eerst inkomende oproepen van zijn echtgenote zien waaruit kan worden opgemaakt dat zij na het ongeluk eiser heeft gebeld.
Het bestreden besluit
6. Verweerder heeft het verzoek tot herziening afgewezen, omdat er geen sprake is van een nieuw feit of veranderde omstandigheid in de zin van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) die moeten leiden tot herziening.
Verweerder ziet in de vrijspraak van eiser geen reden om te twijfelen aan de juistheid van het proces-verbaal van de politie op grond waarvan verweerder de maatregel tot schorsing van het rijbewijs heeft opgelegd. Het vonnis van de strafrechter tot vrijspraak werpt geen ander licht op de omstandigheden waarop de bestuursrechtelijke maatregel is gebaseerd. De maatregel is er op gericht om de verkeersveiligheid te waarborgen en staat daarmee los van een strafrechtelijke procedure waarvoor ook andere bewijsregels gelden. Daarnaast heeft eiser in zijn bezwaarschrift tegen het besluit van 4 november 2020 aangevoerd dat hij niet de bestuurder van het voertuig was en dat zijn vrouw heeft gereden, waarbij meerdere getuigenverklaringen zijn overgelegd. Verweerder was ook bekend met de verklaring van [getuige 1] en in de eerdere procedure is deze verklaring ook meegewogen in de beoordeling. Gelet op de vermoedelijke vertrouwensband tussen eiser en Van der Horst is aan deze verklaring in de eerdere besluitvorming niet die waarde gehecht die eiser daaraan gehecht wenste te zien. Verweerder heeft deze verklaring als onvoldoende objectief afgedaan. Het bezwaar is ongegrond verklaard en tegen dat besluit heeft eiser geen beroep ingesteld. Verweerder gaat daarom uit van de juistheid van het besluit.
De verklaring van zijn zus, de foto’s van de gordels op de achterbank en de verklaring van eiser over oproepenlijst van de telefoon zijn door verweerder niet aangemerkt als nieuw feit of veranderde omstandigheid. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser zijn verklaring over de oproepenlijst in de eerdere procedure had kunnen aanvoeren en hij ook de foto’s en de verklaring van de zus eerder had kunnen overleggen.
Het standpunt van eiser
7. Eiser voert aan dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat er geen sprake is van een nieuw feit of veranderde omstandigheid. Eiser is immers door de politierechter vrijgesproken van zijn strafrechtelijke vervolging, omdat niet kan worden vastgesteld dat hij bestuurder was van het voertuig. Dit onder meer vanwege de onder ede afgelegde verklaring van dhr. [getuige 1] . Het proces-verbaal van de politierechterzitting van 7 september 2021 werpt een ander licht op de feiten en omstandigheden waarop de bestuursrechtelijke maatregel is gebaseerd en haalt daarmee de processen-verbaal van de politie onderuit. Ter onderbouwing van zijn standpunt dat hier sprake is van een relevant feit of omstandigheid verwijst eiser naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 3 oktober 2018. [1] Dat eiser niet de bestuurder van het voertuig was, wordt ook bevestigd door de overgelegde verklaring van zijn zus. Ook blijkt uit de overgelegde foto’s van de binnenkant van de auto dat de gordel op de achterbank meer speling heeft dan de andere gordels. Hieruit kan worden afgeleid dat er meerdere mensen in de auto hebben gezeten, wat zijn verhaal ondersteunt. Verder heeft verweerder in de vorige procedure onvoldoende onderzoek verricht naar de oproepenlijst die zich in het politiedossier bevindt en verwijst in dit verband nog naar proces-verbaal van de strafzitting van 18 mei 2021. Dit is onzorgvuldig.
Oordeel van de rechtbank
8. Volgens vaste rechtspraak van de ABRvS [2] is een bestuursorgaan in het algemeen bevoegd om een herhaalde aanvraag of een verzoek om terug te komen van een besluit inhoudelijk te behandelen en daarbij het oorspronkelijke besluit in volle omvang te heroverwegen. Het bestuursorgaan kan er ingevolge artikel 4:6, tweede lid, van de Awb echter ook voor kiezen om, als er volgens hem geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn, de herhaalde aanvraag af te wijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende besluit. Hetzelfde geldt, als een rechtzoekende het bestuursorgaan verzoekt terug te komen van een besluit. Als het bestuursorgaan - overeenkomstige - toepassing geeft aan artikel 4:6, tweede lid, dan toetst de bestuursrechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden en eventueel door het bestuursorgaan gevoerd beleid, of het bestuursorgaan zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd, op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als de bestuursrechter tot het oordeel komt dat dit het geval is, dan kan dat de afwijzing van de aanvraag of het verzoek om terug te komen van een besluit in beginsel dragen. De bestuursrechter kan aan de hand van wat de rechtzoekende heeft aangevoerd evenwel tot het oordeel komen dat het besluit op de herhaalde aanvraag of het verzoek om terug te komen van een besluit evident onredelijk is.
9. Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden begrepen feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden en derhalve behoorden te worden aangevoerd, alsmede bewijsstukken van reeds eerder gestelde feiten of omstandigheden, die niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden en derhalve behoorden te worden overgelegd.
10. Gelet op de door eiser aangevoerde gronden zal de rechtbank beoordelen of verweerder terecht heeft geoordeeld dat eiser geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden heeft gemeld die moeten leiden tot herziening of dat afzien van herziening evident onredelijk is.
11. Verweerder mag in beginsel uitgaan van de juistheid van een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal. Indien daaruit een vermoeden van ongeschiktheid tot het besturen van een motorrijtuig kan worden afgeleid dan vormt dit voldoende grondslag om een bestuursrechtelijke maatregel op te leggen. Een strafrechtelijke vrijspraak van het ten laste gelegde laat dat vermoeden in beginsel onverlet. Dat kan echter anders zijn indien het strafrechtelijk vonnis de inhoud van de processen-verbaal die ten grondslag zijn gelegd aan de oplegging van het onderzoek naar de rijgeschiktheid onderuit haalt of anderszins een ander licht werpt op de feiten of omstandigheden waarop de bestuursrechtelijke maatregel is gebaseerd. Dit staat in uitspraken van de ABRvS. [3]
12. Uit de processen-verbaal van de zittingen van 18 mei 2021 en 7 september 2021 leidt de rechtbank af dat de vrijspraak is gebaseerd op de (onder ede) afgelegde getuigenverklaring van [getuige 1] dat eiser niet de bestuurder was. Dit is qua inhoud dezelfde verklaring die verweerder eerder in zijn besluitvorming heeft meegenomen en met een nader gegeven motivering niet voldoende objectief heeft bevonden om van de juistheid van deze verklaring uit te gaan. Alhoewel de vrijspraak over dezelfde rechtsvraag gaat als die in het bestuursrecht relevant is, namelijk of eiser de bestuurder was en er slechts van een vermoeden van rijongeschiktheid kan worden uitgegaan als deze vraag bevestigend wordt beantwoord, betekent de vrijspraak in dit geval niet dat verweerder op grond van nieuwe feiten en veranderde omstandigheden zijn besluit omtrent de schorsing had moeten herzien. Daarbij acht de rechtbank relevant dat verweerder de verklaring van de getuige anders heeft mogen waarderen zij het dat dit wel nader door verweerder dient te worden gemotiveerd en moet zijn gebaseerd op andere feiten en omstandigheden dan die bij de strafrechter bekend waren en niet aan de vrijspraak in de weg hebben gestaan. Aan dit vereiste heeft verweerder voldaan. Gelet hierop heeft verweerder op grond van de processen-verbaal van de politie tot een andere conclusie kunnen komen dan de strafrechter heeft gedaan. Er is in dit geval geen sprake van een situatie dat de vrijspraak een ander licht werpt op de feiten en omstandigheden waarop de bestuursrechtelijke maatregel is gebaseerd. Ook haalt deze de processen-verbaal niet onderuit.
13. De rechtbank volgt verweerder in het standpunt dat de verklaring van de zus van eiser niet wordt aangemerkt als een nieuw feit of veranderde omstandigheid. Eiser had de verklaring immers in de eerdere bezwaarprocedure kunnen inbrengen. Daarnaast heeft verweerder de foto’s van de achterbank van het voertuig terecht niet aangemerkt als nieuw feit of veranderde omstandigheid. De foto’s zijn namelijk een dag na het voorval gemaakt en eiser heeft niet gemotiveerd waarom hij niet eerder over deze foto’s kon beschikken en waarom hij deze foto’s niet in de bezwaarprocedure tegen het besluit van 4 november 2020 heeft ingebracht. Hetzelfde geldt voor de stelling van eiser dat de oproepenlijst van zijn telefoon in werkelijkheid langer is dan is te zien op de foto die zich in het politiedossier bevindt. Indien deze stelling klopt had het bovendien op de weg van eiser gelegen om hiervan stukken te overleggen. Het roept vragen op dat het hier alleen blijft bij een stelling.
14. Verweerder heeft het verzoek van eiser met toepassing van artikel 4.6, tweede lid, van de Awb mogen afwijzen. De rechtbank ziet in het aangevoerde geen aanleiding om tot het oordeel te komen dat de afwijzing van het verzoek evident onredelijk is.
Conclusie
15. Het beroep is ongegrond.
16. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van mr. Z.E.M. van der Maas, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 september 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 28 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:894.
3.Naast de door eiser aangehaalde uitspraak, zie bijvoorbeeld ook de uitspraak van 4 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:962.