ECLI:NL:RBMNE:2022:39

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 januari 2022
Publicatiedatum
10 januari 2022
Zaaknummer
UTR 21_3307
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen inzake Ziektewetuitkering

Op 7 januari 2022 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een zaak tussen eiseres, die zich per 29 oktober 2019 ziekmeldde, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres had beroep ingesteld tegen het besluit van het UWV, waarin haar werd meegedeeld dat zij per 30 november 2020 geen uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) meer zou ontvangen. Dit besluit was gebaseerd op de conclusie dat eiseres op 27 oktober 2020 meer dan 65% van haar maatmanloon kon verdienen, zoals vastgesteld door de primaire verzekeringsarts en arbeidsdeskundige.

De rechtbank heeft het beroep behandeld via een beeldverbinding, waarbij eiseres aanwezig was en het UWV vertegenwoordigd werd door haar gemachtigde. Na de behandeling heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan, waarbij het beroep ongegrond werd verklaard. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek door het UWV zorgvuldig was uitgevoerd en dat de rapporten van de verzekeringsartsen voldoende onderbouwd waren. Eiseres had aangevoerd dat het onderzoek onzorgvuldig was, omdat zij niet fysiek was gezien door een verzekeringsarts, maar de rechtbank stelde vast dat er wel degelijk een fysiek spreekuur had plaatsgevonden.

De rechtbank concludeerde dat de medische beoordeling van eiseres niet onjuist was en dat er geen aanleiding was om aan te nemen dat haar beperkingen ten aanzien van het verrichten van arbeid waren onderschat. Eiseres had niet met medische stukken onderbouwd dat zij verdergaand of aanvullend beperkt moest worden geacht. De rechtbank wees erop dat de wijze waarop eiseres haar gezondheidsklachten ervaart, niet voldoende is voor het aannemen van meer of verdergaande beperkingen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door rechter G.P. Loman, in aanwezigheid van griffier J.M.T. Bouwman.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/3307

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

7 januari 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. S.N. Westmaas-Kanhai).

Procesverloop

In het besluit van 29 oktober 2020 (primair besluit) heeft verweerder aan eiseres meegedeeld dat zij per 30 november 2020 geen uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) meer krijgt, omdat eiseres op 27 oktober 2020 meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd (haar maatmanloon).
In het besluit van 18 mei 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 7 januari 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiseres is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk ter zitting uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

Voorgeschiedenis
1.1.
Eiseres heeft voor het laatst als verkoopmedewerker gewerkt. Zij heeft zich per
29 oktober 2019 ziekgemeld. Op 11 september 2020 heeft de primaire verzekeringsarts in het kader van een Eerstejaars Ziektewet-beoordeling (EZWB) een functionele mogelijkheden lijst (FML) opgesteld. De primaire verzekeringsarts heeft deze FML op
19 oktober 2020 aangevuld met een urenbeperking van 4 uur per dag en 20 uur per week. Op grond van deze laatste FML heeft de primaire arbeidsdeskundige het percentage van hoeveel eiseres nog kan verdienen nadat zij ziek is geworden (de restverdiencapaciteit) vastgesteld op 79,86%. Het primaire besluit is hierop gebaseerd. Eiseres heeft hier bezwaar tegen gemaakt.
1.2.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 14 april 2021 geconcludeerd dat eiseres op 30 november 2020 (de datum in geding) belastbaar is zoals de primaire verzekeringsarts dat in de FML heeft vastgesteld. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft ook geen aanleiding gezien om van de conclusie van de primaire arbeidskundige af te wijken. Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
Grondslag van het bestreden besluit
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiseres per
30 november 2020 geen recht op een ZW-uitkering heeft, omdat zij op 27 oktober 2020 meer dan 65% van haar maatmanloon kan verdienen. Daarbij heeft verweerder zich gebaseerd op medische en arbeidskundige rapportages.
Beoordelingskader
3. De rechtbank stelt voorop dat verweerder besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, wanneer deze op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn. Het is aan eiseres aan te voeren (en zo nodig aannemelijk te maken) dat de rapporten niet aan de genoemde eisen voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is.
Voor het aannemelijk maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapport van een arts noodzakelijk. Dit brengt mee dat de manier waarop iemand zelf zijn gezondheidsklachten ervaart, niet voldoende is voor het aannemen van een hogere mate van arbeidsongeschiktheid.
Zorgvuldigheid
4. Eiseres vindt dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is verricht, omdat zij alleen telefonisch met mensen heeft gesproken en niemand haar fysiek heeft gezien. Zij voert verder aan dat het onderzoek onzorgvuldig is, omdat de verzekeringsartsen geen informatie bij haar psycholoog hebben opgevraagd.
5. De rechtbank vindt niet dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is verricht en overweegt daartoe het volgende.
Fysiek spreekuur
6. De stelling van eiseres dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest, omdat eiseres niet fysiek is gezien door een verzekeringsarts slaagt niet. Anders dan eiseres stelt, heeft er namelijk wel een fysiek spreekuur plaatsgevonden met een verzekeringsarts. De primaire verzekeringsarts heeft op 11 september 2020 gerapporteerd dat eiseres telefonisch werd gesproken. Na een melding van eiseres dat zij een terugval heeft gehad, heeft de primaire verzekeringsarts haar alsnog op 19 oktober 2020 op een fysiek spreekuur gezien en onderzocht. De primaire verzekeringsarts heeft op grond van dit aanvullend onderzoek ook een aanvullende urenbeperking aangenomen.
Opvragen informatie bij de psycholoog
7. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB [1] mag een verzekeringsarts op zijn eigen oordeel varen als het gaat om het vaststellen van beperkingen, indien hij meent dat hij voldoende informatie heeft om zich een oordeel te vormen over de medische situatie van betrokkene. De verzekeringsarts moet de behandelend sector raadplegen als een behandeling in gang is gezet of zal worden die een beduidend effect zal hebben op de mogelijkheden van eiseres tot het verrichten van arbeid, of als eiseres stelt dat de behandelend sector een beredeneerd afwijkend standpunt heeft over de beperkingen.
8. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 14 april 2021 gerapporteerd dat de behandeling van eiseres op 30 november 2020 bestond uit een keer per week cognitieve gedragstherapie bij de psycholoog. Hieruit blijkt niet van een situatie waarin een behandeling in gang is gezet of zal worden en dat die behandeling een beduidend effect zal hebben op de mogelijkheden van eiseres tot het verrichten van arbeid. Eiseres heeft ook niet gesteld dat de behandelend sector een beredeneerd afwijkend standpunt heeft over de beperkingen van eiseres. Het betoog van eiseres dat de verzekeringsartsen ten onrechte geen informatie hebben ingewonnen bij haar psycholoog slaagt daarom niet.
Medische beoordeling
9. Eiseres voert aan dat de medische beoordeling onjuist is, omdat verweerder haar beperkingen ten aanzien van het verrichten van arbeid heeft onderschat. Zij zit in een depressie en volgt nu EMDR om trauma’s te verwerken. Zij heeft paniekaanvallen en het lukt haar amper om het huishouden bij te houden. Eiseres vindt dat zij niet 4 uur per dag kan werken.
10. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan te nemen dat de medische beoordeling onjuist is. De primaire verzekeringsarts heeft in ruime mate beperkingen aangenomen in de rubrieken persoonlijk functioneren, sociaal functioneren en werktijden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft verder voldoende inzichtelijk gemotiveerd waarom de vastgestelde beperkingen passend zijn voor eiseres. Eiseres heeft niet met medische stukken onderbouwd dat zij op 30 november 2020 verdergaand of aanvullend beperkt moet worden geacht als gevolg van de door haar genoemde klachten. De wijze waarop eiseres zelf haar gezondheidsklachten ervaart, is onvoldoende voor het aannemen van meer of verdergaande beperkingen. Het betoog van eiseres slaagt daarom niet.
Conclusie
11. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 januari 2022 door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van mr. J.M.T. Bouwman, griffier.
d
e rechter is verhinderd dit proces-verbaal mede te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 20 augustus 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1937.