ECLI:NL:RBMNE:2022:3929

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 september 2022
Publicatiedatum
30 september 2022
Zaaknummer
UTR 22/3233
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake omgevingsvergunningen voor nieuwbouw twee-onder-een-kapwoning

Op 20 september 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen verzoekers, die bezwaar hebben gemaakt tegen de verleende omgevingsvergunningen voor de nieuwbouw van een twee-onder-een-kapwoning, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Soest. Verzoekers hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, omdat zij vrezen dat er met de bouw zal worden gestart voordat hun bezwaren zijn behandeld.

De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. Hij heeft het verzoek afgewezen, omdat het kennelijk ongegrond is. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de vergunninghouders schriftelijk hebben verklaard dat er geen bouwwerkzaamheden zullen plaatsvinden totdat het college op het bezwaarschrift heeft beslist. Hierdoor is er geen sprake van een spoedeisend belang, aangezien er geen onomkeerbare gevolgen zullen optreden zolang er niet met de werkzaamheden wordt gestart.

Daarnaast heeft de voorzieningenrechter overwogen dat voor het treffen van een voorlopige voorziening ook evident onrechtmatig moet zijn aangetoond. Dit betekent dat er zeer ernstige twijfels moeten bestaan over de rechtmatigheid van het besluit van het college. De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding gezien om te oordelen dat de verleende omgevingsvergunningen evident onrechtmatig zijn, en heeft geconcludeerd dat verzoekers geen spoedeisend belang hebben bij hun verzoek.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen en opgemerkt dat verzoekers opnieuw een verzoek kunnen indienen als de vergunninghouders ondanks hun toezegging toch met de bouw beginnen voordat er een beslissing op het bezwaarschrift is genomen. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/3233

uitspraak van de voorzieningenrechter van 20 september 2022 in de zaak tussen

[eiser] en [eisers] , uit [woonplaats] , verzoekers

(gemachtigde: [eiser] ),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Soest(het college), verweerder.
Als derde-partijen nemen aan de zaak deel:
[belanghebbende 1]en
[belanghebbende 2](vergunninghouders).

Procesverloop

Het college heeft op 29 juni 2022 omgevingsvergunningen verleend voor de nieuwbouw van de linkerhelft en de rechterhelft van een twee-onder-een-kapwoning aan de [adres] .
Verzoekers hebben tegen deze omgevingsvergunningen bezwaar gemaakt. Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter doet op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. De voorzieningenrechter zal het verzoek afwijzen, omdat het kennelijk ongegrond is. Hieronder zal hij uitleggen waarom.
3. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb treft de voorzieningenrechter alleen een voorlopige voorziening als ‘onverwijlde spoed’ dat vereist. Dit verzoek om voorlopige voorziening is ingediend tijdens de bezwaarprocedure. Vergunninghouders hebben schriftelijk verklaard dat geen bouwwerkzaamheden zullen worden verricht, totdat het college op het bezwaarschrift heeft beslist. Eisers hebben er in hun brief van 11 september 2022 weliswaar terecht op gewezen dat in de brief van de griffier van 5 september 2022 alleen wordt gesproken over de rechterhelft van de twee-onder-een-kapwoning, maar uit de bij die brief gevoegde verklaring blijkt duidelijk dat deze van beide vergunninghouders is en ziet op beide omgevingsvergunningen. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om aan die verklaring te twijfelen. Zolang er niet met de werkzaamheden gestart wordt, treden er geen (onomkeerbare) gevolgen in. De conclusie is dan ook dat verzoekers geen spoedeisend belang hebben bij de beoordeling van hun verzoek.
4. Bij het ontbreken van spoedeisend belang, kan alleen een voorlopige voorziening worden getroffen als het bestreden besluit (in dit geval de verleende omgevingsvergunningen) evident onrechtmatig is. Met evident onrechtmatig wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door verweerder ingenomen standpunt juist is en of het besluit uiteindelijk in stand zal blijven. De voorzieningenrechter ziet op basis van de stukken geen aanleiding om te oordelen dat hiervan sprake is.
5. Uit het voorgaande volgt dat een spoedeisend belang niet aanwezig is en dat er geen sprake is van evidente onrechtmatigheid. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding de belangenafweging in het voordeel van verzoekers te laten uitvallen.
6. De voorzieningenrechter wijst het verzoek dus af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat daarom geen aanleiding.
7. Tot slot merkt de voorzieningenrechter op dat verzoekers opnieuw een verzoek om een voorlopige voorziening kunnen indienen, als de vergunninghouders ondanks hun toezegging toch vergunningplichtige bouwwerkzaamheden gaan verrichten, voordat een beslissing op het bezwaarschrift is genomen. Dit geldt ook als verzoekers het niet eens zijn met de beslissing op bezwaar en daartegen beroep instellen.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Wolbrink, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.H.L. Debets, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 september 2022.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.