ECLI:NL:RBMNE:2022:4075
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Vaststelling WOZ-waarde van onroerende zaak en proceskostenvergoeding
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 23 september 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de vaststelling van de WOZ-waarde van een woning. De eiser, vertegenwoordigd door A. van den Dool, had bezwaar gemaakt tegen de WOZ-beschikking van de heffingsambtenaar van de gemeente, die de waarde van de woning had vastgesteld op € 968.000,- per 1 januari 2020. Eiser stelde dat de waarde lager moest zijn, namelijk € 885.000,-. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, omdat de heffingsambtenaar niet aannemelijk had gemaakt dat de vastgestelde waarde correct was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de waarde van de woning schattenderwijs op € 940.000,- moet worden vastgesteld, rekening houdend met de feiten en omstandigheden van de zaak. De rechtbank heeft ook bepaald dat de aanslag onroerendezaakbelasting dienovereenkomstig moet worden verlaagd. Daarnaast heeft de rechtbank verweerder veroordeeld tot het betalen van de proceskosten van eiser, die in totaal € 2.184,26 bedragen, en het griffierecht van € 49,- aan eiser te vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.