ECLI:NL:RBMNE:2022:4077

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 september 2022
Publicatiedatum
7 oktober 2022
Zaaknummer
UTR 22/1752
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een naturalisatieaanvraag en de onzorgvuldige behandeling door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak heeft eiser op 15 januari 2020 een aanvraag tot naturalisatie ingediend, welke door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 29 oktober 2021 is afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat eiser niet voldoende ingeburgerd zou zijn, omdat hij de naturalisatietoets niet had behaald en niet in aanmerking kwam voor vrijstelling of ontheffing. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar het bezwaar werd op 9 maart 2022 ongegrond verklaard. Hierop heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft op 1 september 2022 de zaak behandeld. Eiser, zijn vader en de gemachtigde waren aanwezig, terwijl de verweerder niet verscheen. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris de aanvraag op een onzorgvuldige wijze had behandeld en dat eiser ten onrechte niet was gehoord in de bezwaarprocedure. De rechtbank benadrukte dat de persoonlijke omstandigheden van eiser in de beoordeling van de naturalisatieaanvraag betrokken moeten worden, en dat de Staatssecretaris niet voldoende had onderbouwd waarom eiser niet in aanmerking kwam voor vrijstelling van de naturalisatietoets.

De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de Staatssecretaris opgedragen om binnen twaalf weken een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Tevens is de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,- en moet het griffierecht van € 184,- worden vergoed. De rechtbank concludeert dat de Staatssecretaris de hoorplicht heeft geschonden en dat de beslissing onzorgvuldig tot stand is gekomen, waardoor een nieuwe beoordeling noodzakelijk is.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/1752
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 september 2022 in de zaak tussen
[eiser], uit [woonplaats] , eiser
(gemachtigde: mr. C.T.W. van Dijk),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid(verweerder)
(gemachtigde: A. Houben).
Waar gaat deze zaak over?
Eiser heeft op 15 januari 2020 gevraagd om naturalisatie. Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 29 oktober 2021 afgewezen omdat eiser als onvoldoende ingeburgerd wordt gezien. Eiser heeft namelijk geen naturalisatietoets behaald en volgens verweerder komt hij ook niet in aanmerking voor vrijstelling of ontheffing van die toets. Daarnaast ziet verweerder geen aanleiding om eiser op grond van de hardheidsclausule alsnog het Nederlanderschap te verlenen.
Met het besluit van 9 maart 2022 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven (het bestreden besluit). Tegen het bestreden besluit heeft eiser beroep ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 9 augustus 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser, de vader van eiser en de gemachtigde van eiser deelgenomen. Verweerder is, met voorafgaande mededeling, niet verschenen.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat verweerder de aanvraag op een onzorgvuldige wijze heeft behandeld en dat eiser ten onrechte niet is gehoord in de bezwaarprocedure. Het beroep is daarom gegrond. In de uitspraak legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt.

1.Ruimte voor persoonlijke omstandigheden

1.1
Eiser vindt dat zijn persoonlijke omstandigheden in elk stadium van de beoordeling van de vraag of eiser voor naturalisatie in aanmerking komt, moeten worden betrokken. Concreet bedoelt eiser daarmee dat zijn persoonlijke omstandigheden ook een rol moeten spelen bij de vraag of hij in aanmerking komt voor vrijstelling dan wel ontheffing van de naturalisatietoets. In dit verband heeft eiser verwezen naar de uitspraak van het Hof van Justitie van 4 maart 2010, ECLI:EU:C:2010:117 (Chakroun), waaruit volgens eiser volgt dat de overheid altijd maatwerk moet leveren.
1.2
De rechtbank ziet dat anders. De wet- en regelgeving schrijft voor hoe verweerder een aanvraag tot naturalisatie moet beoordelen. Daarbij is in de wet- en regelgeving bepaald wanneer iemand voor een vrijstelling of ontheffing in aanmerking komt. De wet- en regelgeving biedt geen ruimte om in het kader van de beoordeling of aan die bepalingen wordt voldaan, de persoonlijke situatie van iemand mee te nemen. Uit het arrest Chakroun kan ook niet worden afgeleid dat die ruimte er wel is. Het arrest ziet namelijk op een andere situatie. Dat betekent overigens niet dat verweerder bij een naturalisatieverzoek niet naar persoonlijke omstandigheden hoeft te kijken. Er staat namelijk een hardheidsclausule in de wet. Bijzondere persoonlijke omstandigheden kunnen bij de beoordeling van die hardheidsclausule worden betrokken.

2.Vrijstelling naturalisatietoets

2.1
Eiser voert aan dat hij moet worden vrijgesteld van de naturalisatietoets, omdat hij beschikt over een inburgeringscertificaat van 19 september 2002. Hoewel de bijlage bij dat certificaat ontbreekt en er dus geen cijferlijst of ROC-verklaring is, vindt eiser dat hij met het certificaat zelf voldoende heeft aangetoond dat hij het inburgeringsexamen heeft behaald. Voor zover de rechtbank daar anders over denkt, doet eiser een beroep op overmacht en bewijsnood. Hij heeft namelijk geprobeerd de cijferlijst te bemachtigen bij de gemeente en andere instanties, maar niemand heeft de cijferlijst meer. Overigens is de cijferlijst al bekend bij de overheid waardoor het niet redelijk is om het ontbreken van de cijferlijst tegen te werpen.
2.2
Uit de Rijkswet op het Nederlanderschap volgt dat iemand Nederlander kan worden als hij voldoende is ingeburgerd. Dat is zo als iemand beschikt over kennis van de Nederlandse taal en als hij is geïntegreerd in Nederland. [1] Daarvan is sprake als diegene beschikt over een zodanige mate van kennis van de taal en de staatsinrichting en maatschappij dat hij zelfstandig kan functioneren in de samenleving van Nederland. [2] Of iemand daarover beschikt, wordt vastgesteld met een naturalisatietoets. [3] Iemand kan worden vrijgesteld van het afleggen van de naturalisatietoets. Eén van de gronden voor zo’n vrijstelling is – kort gezegd – dat de verzoeker om naturalisatie een inburgeringscertificaat heeft en uit de vermelding daarop blijkt dat hij voor de taalonderdelen en het onderdeel Maatschappij oriëntatie een bepaald minimum niveau heeft gehaald. [4]
2.3
Eiser heeft een inburgeringscertificaat overgelegd zonder dat daarop staat vermeld welke onderdelen en welke resultaten hij heeft gehaald. Er wordt verwezen naar de bijlage, maar die bijlage ontbreekt. Dit betwist eiser ook niet. Anders dan eiser vindt de rechtbank dat niet kan worden volstaan met alleen het certificaat. Hierdoor kan verweerder namelijk niet vast stellen of eiser de benodigde niveaus heeft gehaald die nodig zijn om te voldoen aan de vereisten voor vrijstelling van de naturalisatietoets. [5] Verweerder heeft eiser dan ook terecht tegengeworpen dat hij die bijlage niet heeft overgelegd. De stelling van eiser dat de overheid in het bezit is van de cijferlijst waardoor het onredelijk is om de cijferlijst tegen te werpen, volgt de rechtbank niet. Het is immers aan degene die om naturalisatie verzoekt om alle stukken te overleggen om aan te tonen dat hij aan de voorwaarden voldoet. Op de zitting heeft eiser toegelicht dat hij veel moeite heeft gedaan om zijn cijferlijst te achterhalen. Hiervan heeft eiser echter geen onderbouwing kunnen overleggen. Het is daarom voor de rechtbank en voor verweerder niet controleerbaar dat eiser ál het mogelijke heeft gedaan om een cijferlijst te bemachtigen en dat is wel nodig om aan te nemen dat hij in bewijsnood is komen te verkeren. [6]
2.4
Kortom: verweerder is terecht tot de conclusie gekomen dat eiser niet in aanmerking komt voor vrijstelling van de naturalisatietoets.

3.Ontheffing naturalisatietoets

3.1
Ontheffing gelet op geleverde inspanningen
3.1.1
Volgens eiser heeft hij voldoende inspanningen verricht waaruit blijkt dat het voor hem niet mogelijk is om de naturalisatietoets te halen. Verweerder had hem daarom ontheffing moeten verlenen.
3.1.2
Uit de regelgeving volgt dat een naturalisatieverzoek niet wordt afgewezen om de reden dat de naturalisatietoets niet is behaald indien is aangetoond dat op grond van de door de verzoeker geleverde inspanningen het voor hem redelijkerwijs niet mogelijk is de naturalisatietoets te halen. [7] Hiervoor is nodig dat de verzoeker een advies van DUO aanlevert waaruit volgt dat ondanks aantoonbaar geleverde inspanningen van hem niet kan worden verwacht dat hij de naturalisatietoets met succes aflegt. [8] Nu eiser niet een dergelijk advies heeft overgelegd, heeft verweerder terecht geen ontheffing verleend voor de naturalisatietoets op basis van deze grond.
3.2
Ontheffing gelet op medische omstandigheden
3.2.1
Verder voert eiser aan dat verweerder reden had moeten zien om ontheffing van het inburgeringsexamen op medische gronden te verlenen. Bij de beoordeling van de medische problematiek van eiser is te beperkt gekeken naar de conclusies van Argonaut. Uit de informatie van het UMC Utrecht, waaronder de brief van 11 maart 2021, volgt een verslechterend beeld bij eiser. Het rapport van Argonaut is onvoldoende gemotiveerd. Verweerder had navraag moeten doen bij Argonaut over hoe de conclusies van het advies van Argonaut zich verhouden tot de stukken van de behandelend artsen van eiser.
3.2.2
Uit de regelgeving volgt dat ontheffing van de naturalisatietoets ook wordt verleend als iemand op medische gronden niet in staat is om binnen vijf jaar of helemaal niet de naturalisatietoets te halen. [9] Bij de aanvraagprocedure heeft eiser een medisch advies van Argonaut overgelegd dat verweerder heeft betrokken bij zijn besluitvorming. Dit medisch advies is een deskundigenadvies. Verweerder mag daarvan uitgaan, nadat is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Als er echter concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid daarvan of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren worden gebracht, dan mag verweerder niet zonder nadere motivering op het advies afgaan. Zo nodig vraagt verweerder bij de adviseur een reactie op over wat er tegen het advies is aangevoerd.
3.2.3
De rechtbank stelt vast dat uit het advies van 17 december 2020 blijkt dat Argonaut de brief van het UMC met de brieven van 7 december 2018, 9 december 2019 en
6 maart 2020 van de oogarts van eiser heeft betrokken bij zijn beoordeling. Ook blijkt uit het advies dat de arts van Argonaut heeft gesproken met eiser en zijn vader. Argonaut is tot de conclusie gekomen dat eiser de naturalisatietoets met aanpassingen gelet op zijn medische omstandigheden zou kunnen doen. Uit het advies blijkt dat eiser zich kon vinden in het advies. Tot zover is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een advies dat inzichtelijk en concludent is.
3.2.4
Nadat het advies van Argonaut tot stand is gekomen en vóórdat verweerder een afwijzende beslissing heeft genomen, heeft eiser echter een brief van het UMC Utrecht van 11 maart 2021 aan verweerder toegestuurd, waaruit blijkt dat er met eiser afspraken zijn gemaakt voor een oogoperatie. In de begeleidende brief daarbij heeft eiser aangegeven dat de operatie nodig is omdat direct moest worden ingegrepen om algehele blindheid te voorkomen. Deze informatie heeft verweerder niet zichtbaar betrokken bij zijn besluitvorming. Ook is niet gebleken dat verweerder deze informatie heeft voorgelegd aan Argonaut om te beoordelen of en zo ja, wat dit voor gevolgen heeft voor het advies van Argonaut.
3.2.5
Dat verweerder in het verweerschrift wel ingaat op de brief, vindt de rechtbank onvoldoende. Het gaat om medische informatie. Die moet aan deskundigen worden voorgelegd. Het standpunt van verweerder dat de brief geen contra-expertise of een advies van door verweerder ingestelde deskundigen behelst, gaat daarnaast niet op. Hetzelfde geldt voor de stelling dat de verslechterende toestand van eiser geen rol kan spelen in deze fase van de procedure. Eiser had immers nog voordat een afwijzende primaire beslissing was genomen verweerder op de hoogte gesteld van zijn verslechterende situatie. Nu verweerder geen aanvullend advies heeft opgevraagd bij Argonaut, is het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand gekomen.

4.Hoorplicht in bezwaar

4.1
Verder is de rechtbank van oordeel dat verweerder in strijd met de hoorplicht heeft gehandeld door eiser niet te horen tijdens de bezwaarprocedure. Er was immers niet op voorhand in redelijkheid geen twijfel mogelijk dat het bezwaar niet tot een ander besluit kon leiden. Eiser heeft verweerder expliciet gevraagd om te worden gehoord en heeft tijdens de bezwaarprocedure wederom gewezen op de aanvullende informatie die hij voor de afwijzende beslissing heeft overgelegd en op zijn verslechterende medische toestand. Tijdens een hoorzitting had verweerder dit met eiser kunnen bespreken. Nu verweerder dit heeft nagelaten is het bestreden besluit te onrechte kennelijk ongegrond verklaard.
Conclusie en gevolgen
Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit is in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel tot stand gekomen. Ook heeft verweerder de hoorplicht geschonden. De rechtbank ziet geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen aangezien verweerder Argonaut om een aanvullend advies zal moeten vragen, eiser in bezwaar zal moeten horen en een nieuwe beslissing op bezwaar zal moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. Omdat verweerder eiser moet horen en een nieuw besluit moet nemen op dit punt, komt de rechtbank niet toe aan een beoordeling van de vraag of verweerder terecht het beroep op de hardheidsclausule heeft afgewezen.
Aangezien verweerder Argonaut om een aanvullend advies zal moeten vragen en eiser moet horen, stelt de rechtbank een termijn van 12 weken voor het nemen van een nieuwe beslissing op bezwaar.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen twaalf weken na verzending van deze uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,-;
- bepaalt dat verweerder aan eiser het griffierecht van € 184,- moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.A.M. Elzakkers, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Wilpstra-Foppen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
1 september 2022.
De griffier is verhinderd om
deze uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 8, eerste lid, onder d, van de Rijkswet op het Nederlanderschap.
2.Artikel 2, eerste lid, van het Besluit naturalisatietoets.
3.Artikel 2, tweede lid, van het Besluit naturalisatietoets.
4.Artikel 3, eerste lid, aanhef en onder d, van het Besluit naturalisatietoets, artikel 2, derde lid, van de Regeling naturalisatietoets Nederland en paragraaf 2.2.2. van onderdeel 8-1-d van de Handleiding Rijkswet op het Nederlanderschap.
5.Op grond van artikel 3 van het Besluit naturalisatietoets.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 22 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1764.
7.Op grond van artikel 4, sub b, van het Besluit naturalisatietoets.
8.Op grond van artikel 6, derde lid, van de Regeling naturalisatietoets Nederland.
9.Op grond van artikel 4, sub a, van het Besluit naturalisatietoets.