ECLI:NL:RBMNE:2022:4087

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 september 2022
Publicatiedatum
7 oktober 2022
Zaaknummer
UTR 22/1373
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursdwang bij wegslepen van verkeerd gestalde scooter op Jaarbeursplein

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 22 september 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. J.C. Hesen, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, vertegenwoordigd door M. Akkersdijk. Eiseres had beroep ingesteld tegen de toepassing van bestuursdwang, waarbij haar scooter op 31 augustus 2021 was weggesleept van het Jaarbeursplein in Utrecht. De rechtbank beoordeelt of de gemeente terecht heeft gehandeld door de scooter weg te slepen, omdat deze op een plek stond geparkeerd waar dit niet was toegestaan.

De rechtbank constateert dat de scooter van eiseres was aangetroffen op een locatie die hinderlijk was voor de veiligheid en doorstroming van het verkeer, en dat dit in strijd was met artikel 2:32 van de Algemene plaatselijke verordening Utrecht 2010. Eiseres betwist dat haar scooter verkeerd was geparkeerd en stelt dat er geen duidelijke aanwijzingen waren dat parkeren op die plek verboden was. De rechtbank oordeelt echter dat de gemeente in redelijkheid kon besluiten dat de scooter hinder opleverde en dat de toepassing van bestuursdwang gerechtvaardigd was.

De rechtbank wijst erop dat het ontbreken van waarschuwingsborden niet betekent dat handhavend optreden niet mogelijk is. De rechtbank concludeert dat het beroep van eiseres ongegrond is en dat zij geen recht heeft op terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/1373

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 september 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J.C. Hesen),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder

(gemachtigde: M. Akkersdijk).

Inleiding

Op 31 augustus 2021 hebben toezichthouders van de gemeente Utrecht de scooter van eiseres aangetroffen op het Jaarbeursplein in Utrecht op een plek waar deze niet geparkeerd mocht staan. Zij hebben daarom de scooter weggesleept en in bewaring genomen. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de toepassing van bestuursdwang door verweerder, waarbij de scooter van eiseres is weggesleept.
Met het bestreden besluit van 25 januari 2022 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij dat besluit gebleven.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 8 september 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Op grond van artikel 2:32, eerste lid, van de Algemene plaatselijke verordening Utrecht 2010 (APV) is het verboden een fiets, bromfiets of vergelijkbaar vervoermiddel te parkeren als daardoor:
a. op een voetpad of trottoir de doorgang wordt gehinderd of belemmerd;
b. de veiligheid of de doorstroming van of het uitzicht voor het verkeer wordt gehinderd;
c. op of aan een openbare plaats hinder, overlast of schade ontstaat of
d. voor een bewoner of gebruiker van het gebouw waartegen of waarvoor de fiets, bromfiets of vergelijkbaar vervoermiddel staat geparkeerd de doorgang of het uitzicht wordt belemmerd.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de scooter van eiseres zo stond geparkeerd dat de veiligheid en de doorstroming van het verkeer werden gehinderd. De scooter stond op een looproute geparkeerd en direct naast een fietspad en op de aanrijroute voor hulpverleners. Om die reden worden alle fietsen en scooters verwijderd op het Jaarbeursplein.
Eiseres voert allereerst aan dat sprake is van strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur van motivering, rechtszekerheid en zorgvuldigheid, omdat niet duidelijk is op grond van welke bevoegdheid tot bestuursdwang (het wegslepen van de scooter) is overgegaan. Dit blijkt in de eerste plaats niet uit het besluit van 31 augustus 2021. Dit gebrek kon door verweerder niet worden hersteld in het bestreden besluit. Bovendien blijkt volgens eiseres ook uit het bestreden besluit nog steeds niet wat de grondslag voor de bevoegdheid tot bestuursdwang was.
De rechtbank is het met eiseres eens dat uit het besluit van 31 augustus 2021 niet duidelijk blijkt wat de reden was dat de scooter op die dag is weggesleept en dat het beter was geweest als dat wel direct duidelijk was geweest. Ook begrijpt de rechtbank dat het voor eiseres vervelend is dat de mensen bij het depot haar vraag waarom haar scooter is weggesleept, niet konden beantwoorden. Hoewel de rechtbank dit ziet, vindt de rechtbank niet dat dit betekent dat verweerder de scooter niet mocht wegslepen. Uit het bestreden besluit blijkt namelijk wel dat de grondslag voor het wegslepen van de scooter artikel 125 van de Gemeentewet in combinatie met artikel 2:32, eerste lid, van de APV is. Meer specifiek heeft verweerder in het bestreden besluit daarnaast aangegeven dat de scooter stond gestald op een plek waar de veiligheid en de doorstroming van het verkeer werden gehinderd. Dat is volgens verweerder een overtreding van artikel 2:32, eerste lid, onder b, van de APV. In het bestreden besluit heeft verweerder ook nog andere redenen genoemd, maar op de zitting is duidelijk geworden dat vooral gevaarzetting, zoals omschreven in dit artikellid, de aanleiding is geweest om de scooter weg te slepen. Hoewel het de voorkeur had gehad dat verweerder in het bestreden besluit al duidelijk had gemaakt dat het specifiek om de veiligheid ging, betekent het feit dat verweerder meer heeft genoemd in het bestreden besluit niet dat het besluit onzorgvuldig, onvoldoende gemotiveerd of in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel is genomen. Daar komt bij dat het vaste jurisprudentie [1] is dat artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een bestuursorgaan de mogelijkheid biedt om de grondslag van het primaire besluit te verbeteren, zoals hier dus is gebeurd. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
5. Eiseres voert verder aan dat zij haar scooter niet in strijd met artikel 2:32 van de APV heeft geparkeerd. De plek waar zij haar scooter had geparkeerd was geen voetpad noch een gedeelte van de rijbaan. Het is een “loos” stuk asfalt. De veiligheid is niet in geding geweest. Een scooter valt niet zomaar om en de stelling van verweerder dat de scooter stond geparkeerd op de aanrijroute van hulpdiensten is erg ver gezocht. Daar komt volgens eiseres bij dat het voor haar onduidelijk was dat zij haar scooter daar niet mocht parkeren. Als dit verboden was, had het voor de hand gelegen dat er op die plek borden zouden zijn geplaatst.
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in redelijkheid kunnen besluiten dat de scooter van eiseres op het Jaarbeursplein zodanig was geparkeerd dat deze hinder opleverde voor de veiligheid en de doorstroming van het (voet)verkeer. De scooter stond direct naast de rijbaan en op de aanrijroute voor hulpverleners. Verweerder heeft verder mee mogen laten wegen dat het Jaarbeursplein een centrumlocatie is die dagelijks intensief door fietsers en voetgangers wordt gebruikt en bovendien dient als vluchtroute wanneer bijvoorbeeld de stationshal, het Beatrixtheater, het WTC en/of het Stadskantoor ontruimd moeten worden. [2]
7. Ook heeft verweerder van belang mogen achten dat het een feit van algemene bekendheid is dat het plaatsen van fietsen en scooters buiten de daartoe aangewezen plaatsen het onjuist plaatsen van andere fietsen en scooters kan uitlokken. De rechtbank stelt dan ook vast dat het verbod werd overtreden en dat verweerder de bevoegdheid had om handhavend op te treden. De omstandigheid dat er geen waarschuwingsbord staat bij de plek waar eiseres haar scooter heeft neergezet, maakt dit niet anders. Artikel 125 van de Gemeentewet geeft verweerder immers de bevoegdheid handhavend op te treden als artikel 2:32, eerste lid, van de APV is overtreden. Het plaatsen van waarschuwingsborden is geen voorwaarde om handhavend te mogen optreden.
8. Eiseres voert tot slot aan dat de situatie niet zo spoedeisend was dat haar geen termijn gegund had kunnen worden om de scooter zelf te verwijderen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten dat de situatie geen uitstel duldde en dat hij spoedeisende bestuursdwang kon toepassen, omdat de plaatsing van de scooter een gevaarlijke situatie opleverde om de redenen die hiervoor al zijn genoemd. De omstandigheid dat eiseres haar scooter daar al langere tijd dagelijks parkeerde en dat hij eerder niet is verwijderd, maakt dit niet anders.

Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.A.M. Elzakkers, rechter, in aanwezigheid van mr. M.L. Bressers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 september 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 2 september 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BJ6636
2.Zie in dit verband ook de uitspraak van de ABRvS 9 september 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2178.