In deze zaak heeft eiseres, die sinds 1995 kampt met aanvallen van afwezigheid, een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering. Eiseres heeft in het verleden gewerkt en ontving aanvankelijk een WAO-uitkering, die in 2007 werd ingetrokken. Sindsdien ontvangt zij een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand. In 2013 werd bij haar een conversiestoornis vastgesteld. Op 20 februari 2020 diende zij een aanvraag in voor een Wajong-uitkering, die door het Uwv werd afgewezen. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar ongegrond. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat het beroep ongegrond is. Eiseres heeft geen voldoende medische gegevens overgelegd die haar arbeidsongeschiktheid op haar zeventiende en achttiende levensjaar kunnen onderbouwen. De rechtbank oordeelt dat het Uwv terecht heeft gesteld dat de medische situatie van eiseres in die periode niet kan worden vastgesteld. Bovendien wordt de aanvraag als laattijdig beschouwd, wat betekent dat de bewijslast bij eiseres ligt. De rechtbank volgt de motivering van het Uwv en concludeert dat er onvoldoende bewijs is voor de arbeidsongeschiktheid van eiseres in de relevante periode. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.