ECLI:NL:RBMNE:2022:4175
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen vastgestelde WOZ-waarde van onroerende zaak
In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 19 september 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap. De eiser, eigenaar van een woning aan de [adres 1] in [woonplaats], heeft beroep ingesteld tegen de vastgestelde WOZ-waarde van zijn woning, die door de verweerder op € 898.000,- is vastgesteld voor het belastingjaar 2021, met als waardepeildatum 1 januari 2020. De eiser betwist deze waarde en stelt dat de woning een lagere waarde van € 860.000,- zou moeten hebben. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 5 augustus 2022, waarbij de eiser en de gemachtigde van de verweerder, vergezeld door een taxateur, aanwezig waren.
De rechtbank heeft overwogen dat de WOZ-waarde de waarde in het economisch verkeer vertegenwoordigt, en dat de verweerder de bewijslast heeft om aan te tonen dat de vastgestelde waarde niet te hoog is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verweerder met een taxatiematrix en aanvullende toelichting aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. De rechtbank heeft ook de argumenten van de eiser, waaronder de invloed van bouwplannen achter de woning en de ligging van referentiewoningen, beoordeeld, maar heeft geconcludeerd dat de eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd om zijn stellingen te onderbouwen.
Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat de door de verweerder vastgestelde WOZ-waarde niet te hoog is en heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.