ECLI:NL:RBMNE:2022:4176

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 augustus 2022
Publicatiedatum
19 oktober 2022
Zaaknummer
21/4786
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen WOZ-waarde vaststelling en onroerendezaakbelasting

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 5 augustus 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen de vaststelling van de WOZ-waarde van een woning in [woonplaats]. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 560.000,- per 1 januari 2020, wat leidde tot een aanslag onroerendezaakbelastingen voor het belastingjaar 2021. Eiser, de eigenaar van de woning, heeft bezwaar gemaakt tegen deze beschikking, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard door de verweerder op 22 november 2021. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de online zitting op 5 augustus 2022 is eiser niet verschenen, terwijl de verweerder vertegenwoordigd was door zijn gemachtigde en een taxateur. De rechtbank heeft na de zitting onmiddellijk uitspraak gedaan. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar met een taxatiematrix aannemelijk heeft gemaakt dat de vastgestelde WOZ-waarde niet te hoog is. Eiser had een lagere waarde van € 425.000,- bepleit, maar de rechtbank volgde de argumenten van de verweerder. De rechtbank concludeerde dat de woning van eiser, vergeleken met referentiewoningen, een hogere m2-prijs had en dat de waarde niet te hoog was vastgesteld. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees partijen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.

De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/4786
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 augustus 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: A. Öztürk),
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap [gemeente], verweerder
(gemachtigde: W.G. Vos).

Procesverloop

In de beschikking van 28 februari 2021 heeft verweerder op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak aan de [adres] te [woonplaats] (de woning) voor het belastingjaar 2021 vastgesteld op € 560.000,- naar de waardepeildatum 1 januari 2020. Verweerder heeft bij deze beschikking aan eiser als eigenaar van de woning ook een aanslag onroerendezaakbelastingen opgelegd, waarbij deze waarde als heffingsmaatstaf is gehanteerd.
In de uitspraak op bezwaar van 22 november 2021 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift en een taxatiematrix ingediend.
De zaak is behandeld op de online zitting van 5 augustus 2022. Eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld door [taxateur] , taxateur.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. De woning is een in 1977 gebouwde tussenwoning in [woonplaats] met een gebruiksoppervlakte van ongeveer 151 m2 en een kavel van 225 m2.
3. De WOZ-waarde van de woning is de waarde in het economisch verkeer. Dat is de prijs die bij verkoop op de voor die woning meest geschikte wijze en na de beste voorbereiding door de meest biedende gegadigde voor die woning zou zijn betaald. De heffingsambtenaar heeft een waarde vastgesteld van € 560.000,-
4. Eiser bepleit een lagere waarde, namelijk € 425.000,-. Verweerder handhaaft de vastgestelde waarde en heeft om die te onderbouwen een taxatiematrix overgelegd.
5. Verweerder heeft de bewijslast om aannemelijk te maken dat de waarde niet te hoog is vastgesteld. Bij de beoordeling of dit het geval is, zal de rechtbank wat eiser ter betwisting van de vastgestelde waarde heeft aangevoerd meewegen.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met de taxatiematrix aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. Uit de taxatiematrix blijkt dat de waarde van de woning is bepaald met behulp van een methode van vergelijking met referentiewoningen. Verweerder heeft de woning van eiser vergeleken met vier woningen uit dezelfde buurt, die allemaal rond de waardepeildatum zijn verkocht.
7. Eiser voert aan dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de gedateerde staat van de desbetreffende woning. Hier is door eiser echter geen onderbouwing voor gegeven. Er is daarom geen aanleiding om de kwalificaties van verweerder niet te volgen.
8. Eiser voert daarnaast aan dat de referentiewoningen in veel betere staat zijn verkocht. Daardoor is de waardeverhouding tussen het object en de referentieobjecten niet correct. Ook dit wordt door eiser niet onderbouwd. Ook op dit punt is er daarom geen reden om de kwalificaties van verweerder niet te volgen.
9. De rechtbank gaat daarom uit van de KOUDV-factoren en de onderlinge verschillen zoals die door verweerder zijn vastgesteld. Uit de onderlinge waardeverhouding blijkt vervolgens dat verweerder rekening heeft gehouden met die onderlinge verschillen. De woning van eiser scoort beter op voorzieningen in vergelijking met referentiewoning 1 en 2. De m2-prijs van de woning van eiser is daarom hoger dan de m2-prijs van die referentiewoningen (€ 2.724,- versus € 2.336,- en € 2.496,-). De woning van eiser scoort precies hetzelfde als de referentiewoningen 3 en 4. De m2-prijs van de woning van eiser is desondanks iets lager dan de m2-prijs van die referentiewoningen (€ 2.781,- en € 2.860,-). Hieruit volgt dat verweerder met deze taxatiematrix aannemelijk maakt dat de waarde niet te hoog is vastgesteld. Het beroep is daarom ongegrond.
10. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
11. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen deze mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan. Hoe zij dat kunnen doen, staat onderaan deze uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Wolbrink, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Pruntel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 5 augustus 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.