In deze zaak heeft eiser, die in het verleden als glaszetter heeft gewerkt, beroep ingesteld tegen de afwijzing van zijn WIA-aanvraag door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiser had zich ziekgemeld na een bedrijfsongeval en ontving in 2010 een WIA-uitkering. Na een herbeoordeling in 2017 werd hij minder dan 35% arbeidsongeschikt geacht, wat leidde tot de beëindiging van zijn uitkering per 1 juni 2017. Eiser diende op 6 maart 2021 een nieuwe WIA-aanvraag in, die door het UWV op 16 juni 2021 werd afgewezen. Eiser maakte bezwaar, maar het UWV verklaarde dit bezwaar ongegrond op 2 maart 2022. Eiser stelde dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was, omdat hij niet fysiek was onderzocht door een verzekeringsarts.
De rechtbank heeft de zaak op 29 augustus 2022 behandeld. Eiser was aanwezig met zijn gemachtigde, terwijl het UWV werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd. De verzekeringsartsen hadden dossierstudie verricht en eiser telefonisch gesproken. De rechtbank volgde de uitleg van het UWV dat er geen aanleiding was om aanvullende beperkingen aan te nemen, zoals voor samenwerken of het werken met gevaarlijke machines. Eiser had niet met medische gegevens onderbouwd dat er extra beperkingen moesten worden aangenomen.
De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat het UWV terecht de WIA-aanvraag van eiser had afgewezen. Eiser kreeg geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak werd gedaan door rechter G.P. Loman en is openbaar uitgesproken op 19 oktober 2022.