ECLI:NL:RBMNE:2022:4298

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 augustus 2022
Publicatiedatum
28 oktober 2022
Zaaknummer
UTR 22/1392
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van zorg in natura in plaats van persoonsgebonden budget en de beoordeling van procesbelang

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 19 augustus 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. A. Stoel, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dronten, vertegenwoordigd door M.L.C. Visser. Eiser had bezwaar gemaakt tegen het besluit van verweerder om hem geen persoonsgebonden budget (pgb) toe te kennen, maar in plaats daarvan zorg in natura (ZIN) voor professionele zorgverlening. Eiser had eerder een pgb ontvangen, maar verweerder twijfelde aan zijn pgb-vaardigheid en besloot om ZIN toe te kennen. Eiser stelde dat hij recht had op een pgb en dat het aantal geïndiceerde uren voor professionele begeleiding te laag was.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het bestreden besluit, dat de toekenning van ZIN handhaafde, betrekking had op een periode in het verleden. De rechtbank oordeelde dat eiser voldoende procesbelang had, omdat een inhoudelijk oordeel over de toekenning van ZIN in plaats van een pgb relevant kon zijn voor toekomstige aanvragen op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO). De rechtbank concludeerde dat verweerder voldoende gemotiveerd had waarom eiser geen pgb maar ZIN was verstrekt, en dat eiser niet in staat was om het pgb op verantwoorde wijze te beheren.

De rechtbank oordeelde verder dat de indicatie van 4-6 uur per week voor professionele zorg toereikend was en dat er geen aanleiding was voor een indicatie voor niet-professionele hulp. Eiser had onvoldoende onderbouwd dat de indicatie niet toereikend was. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en wees een proceskostenvergoeding af. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/1392

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 augustus 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. A. Stoel),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dronten (verweerder)

(gemachtigde: M.L.C. Visser).

Inleiding

Bij besluit van 23 november 2020 (primaire besluit) heeft verweerder besloten om eiser een maatwerkvoorziening in de vorm van zorg in natura (ZIN) te verstrekken voor 4-6 uur per week. Verweerder heeft in dit besluit besloten eiser geen maatwerkvoorziening te verstrekken voor individuele begeleiding niet-professioneel in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb).
Met het besluit van 24 januari 2022 (het bestreden besluit) op het bezwaar van eiser is verweerder gedeeltelijk bij het primaire besluit gebleven. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 8 juli 2022 op een zitting behandeld. Verschenen zijn: eiser, de gemachtigde van eiser, de moeder van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Voorgeschiedenis
1. Met ingang van 2017 heeft eiser een pgb. In 2019 twijfelde verweerder aan de pgb-vaardigheid van eiser, omdat het aantal toegekende uren voor professionele zorgverlening niet volledig werd ingezet. Op 30 augustus 2019 heeft verweerder eiser een pgb verleend voor 1 juli 2019 tot en met 12 juli 2020. Verder is er een indicatie voor niet-professionele zorg voor 4 uur per 4 weken toegekend.
Huidige procedure
2. Eiser heeft op 2 oktober 2020 een aanvraag voor een pgb voor individuele begeleiding ingediend. Met het besluit van 16 oktober 2020 heeft verweerder een maatwerkvoorziening toegekend voor individuele begeleiding door zorgaanbieder [zorgaanbieder 1] ( [zorgaanbieder 1] ) voor 2-4 uur per week. Ook is een maatwerkvoorziening toegekend voor individuele begeleiding door zorgaanbieder [zorgaanbieder 2] voor 1-2 per week. De maatwerkvoorzieningen zijn toegekend voor de periode 15 oktober 2020 tot 30 september 2021. Verder is besloten dat geen maatwerkvoorziening voor individuele begeleiding door een niet-professional wordt verleend. Verweerder heeft geoordeeld dat eiser niet in staat is om een pgb te beheren, waardoor de toegekende maatwerkvoorzieningen als ZIN zijn toegekend. Om eiser tegemoet te komen, heeft verweerder besloten om ZIN toe te kennen voor zijn vaste zorgaanbieder [zorgaanbieder 1] .
3. Het besluit van 16 oktober 2020 is door het primaire besluit vervangen. Omdat [zorgaanbieder 2] is niet langer een zorgverlener is van eiser is, op verzoek van eiser, een maatwerkvoorziening toegekend voor individuele begeleiding door [zorgaanbieder 1] voor 4-6 uur per week.
4. Omdat eiser het niet eens was met het primaire besluit heeft hij daartegen bezwaar gemaakt. In de bezwaarfase heeft verweerder onafhankelijk medisch advies gevraagd aan [consultant] over de inzet van begeleiding voor eiser. [consultant] heeft op 3 september 2021 en 10 december 2021 een rapport uitgebracht. In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser gedeeltelijk gegrond verklaard. Verweerder heeft bij dat besluit een maatwerkvoorziening toegekend voor zorg door een niet-professional in de vorm een pgb vanaf 1 maart 2021 (het moment waarop eiser zelfstandig is gaan wonen) tot 31 december 2021 voor 3 uur en 25 minuten per week. Verweerder houdt voor het overige vast aan zijn besluit om ZIN te verlenen voor de professionele zorgverlening.
Professionele zorgverlening
5. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Eiser vindt dat hem een pgb toegekend had moeten worden in plaats van ZIN. Verder is volgens eiser het aantal geïndiceerde uren voor de professionele begeleiding door [zorgaanbieder 1] te weinig.
6. De rechtbank stelt vast dat het bestreden besluit, waarbij de toekenning van een maatwerkvoorziening in de vorm van ZIN is gehandhaafd, ziet op een periode in het verleden. ZIN kan niet met terugwerkende kracht omgezet worden in een pgb. Gelet hierop is de vraag aan de orde wat eiser met zijn beroep op dit punt wil bereiken. Of anders gezegd: heeft eiser wel procesbelang? Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep
– dat is in zaken als deze de hoogste bestuursrechter – is sprake van (voldoende) procesbelang als het resultaat dat de indiener van een beroepschrift nastreeft daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Dat iemand enkel een formeel of principieel belang heeft, is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang. Daarbij geldt dat in beginsel geen procesbelang kan zijn gelegen in de beoordeling van een verstreken periode, tenzij aannemelijk is dat schade is geleden of dat een beoordeling door de rechtbank van het bestreden besluit van belang kan zijn voor een toekomstige periode.
7. Eiser heeft op de zitting aangevoerd dat zijn procesbelang gelegen is in de omstandigheid dat een inhoudelijk oordeel over de toekenning van ZIN in plaats van een pgb en de omvang van de indicatie betrokken kunnen worden bij een eventuele toekomstige aanvraag op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (WMO). Het is gezien eisers problematiek niet onaannemelijk dat hij in de toekomst een nieuwe WMO-aanvraag indient. Naar het oordeel van de rechtbank is hiermee voldoende gebleken dat sprake is van een procesbelang, ook al gaat het bestreden besluit over een verstreken periode. [1]
8. In artikel 2.3.6 van de WMO staan criteria die zijn verbonden aan de verlening van een pgb. Hieruit volgt dat eiser mag kiezen voor een pgb, maar dat betekent niet dat hij ook een pgb moet krijgen. Als iemand bijvoorbeeld niet in staat is om de taken die aan een pgb zijn verbonden op verantwoorde wijze uit te voeren, dan mag verweerder ervoor kiezen om geen pgb toe te kennen.
9. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldoende gemotiveerd waarom eiser geen pgb maar ZIN is verstrekt voor de professionele zorgverlening. Eiser heeft namelijk eigenmachtig besloten om het pgb dat in het verleden was verstrekt voor professionele zorgverlening in te zetten voor niet-professionele zorgverlening door zijn moeder. Als gevolg hiervan is het pgb, dat besteed had moeten worden aan begeleiding door een professionele hulpverlener, ten onrechte uitbetaald aan zijn moeder. Eiser heeft hier bewust voor gekozen. Immers gunde hij zijn ouders die één uur per dag, zo blijkt uit de toelichting tijdens de zitting en productie A die is overgelegd in de bezwaarprocedure. Desgevraagd heeft de moeder van eiser op de zitting bevestigd dat er geen toestemming was van verweerder om het pgb uit te betalen voor niet-professionele zorg. Het had eiser (en zijn moeder) redelijkerwijs duidelijk moeten zijn dat hij niet eigenmachtig deze keuze mocht maken. Dat, zoals eiser heeft aangevoerd, de SVB deze handelswijze had goedgekeurd, is niet van belang. Het is namelijk niet aan de SVB om een dergelijke eenzijdige wijziging van de besteding van het pgb goed te keuren. Verweerder heeft op de zitting verder toegelicht dat de SVB niet controleert of het pgb wordt besteed aan professionele zorgverlening of niet-professionele zorgverlening. In dit handelen van eiser heeft verweerder niet ten onrechte aanleiding gezien deze maatwerkvoorziening niet in de vorm van een pgb maar als ZIN toe te kennen. Daarbij heeft verweerder rekening gehouden met de gerechtvaardigde belangen van eiser, door een overeenkomst aan te gaan met [zorgaanbieder 1] . Daardoor kon de zorgverlening door [zorgaanbieder 1] , die eiser eerst betaalde met zijn pgb, door middel van ZIN voortgezet worden.
10. Wat betreft het aantal geïndiceerde uren voor professionele zorg heeft verweerder zich in het bestreden besluit onder verwijzing naar de medische adviezen van JPH van 3 september 2021 en 10 december 2021 gemotiveerd op het standpunt gesteld dat de indicatie van 4-6 uur per week voor professionele ambulante begeleiding toereikend is en daarom ongewijzigd in stand blijft. Eiser heeft naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd en concreet bestreden dat die omvang niet toereikend is.
Niet-professionele hulp
11. Eiser vindt dat verweerder hem een indicatie had moeten verlenen voor de periode vanaf 13 juli 2020 tot 15 oktober 2020, omdat hem niet valt te verwijten dat de aanvraag pas in oktober 2020 is gedaan. Eiser vindt dat hij een indicatie had moeten krijgen voor de periode tot 1 maart 2021, primair met een omvang van 4 uur en 55 minuten, subsidiair 3 uur en 25 minuten en meer subsidiair 1 uur.
12. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich, onder verwijzing naar het advies van de Commissie bezwaarschriften Sociale Kamer van 9 april 2021 (pagina 5, 2e alinea), niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat er geen aanleiding was voor een indicatie voor niet professionele hulp (dat wil zeggen: hulp van de moeder van eiser). In het advies wordt verwezen naar het Routeplan (van 18 september 2020), waarin wordt beschreven dat sprake is van systeemproblematiek, waardoor de inzet van moeder op sommige algemene dagelijkse levensverrichtingen van eiser contraproductief werkt. Met de enkele stelling dat de conclusie dat sprake is van systeemproblematiek ‘te gemakkelijk is’, heeft eiser de bevindingen in het Routeplan onvoldoende weersproken.
13. Eiser heeft nog aangevoerd dat hij tot 12 juli 2020 een indicatie had voor één uur niet-professionele zorg per week. Volgens eiser valt niet in te zien waarom deze indicatie niet is voortgezet na 12 juli 2020 of na 15 oktober 2020. Daarover heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat deze indicatie was toegekend voor moeder om eiser naar school te brengen. Omdat eiser – vanwege de coronamaatregelen – niet meer fysiek naar school ging, heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien deze indicatie te verlengen.
14. Uit wat hiervoor onder 12. en 13. is overwogen volgt dat het standpunt van verweerder dat de aanvraag pas op 2 oktober 2020 is ingediend en dat geen pgb met terugwerkende werkende kracht (met ingang van 13 juli 2020) kan worden verstrekt geen bespreking meer behoeft.

Conclusie en gevolgen

15. Wat eiser heeft aangevoerd, leidt niet tot het oordeel dat verweerder een onjuist besluit heeft genomen. Dat betekent dat het beroep ongegrond is. Voor een proceskostenvergoeding is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van mr. L.L. Hol, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 augustus 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 29 juni 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2484.