ECLI:NL:RBMNE:2022:4319

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 oktober 2022
Publicatiedatum
31 oktober 2022
Zaaknummer
UTR 21/205
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke procedure na intrekking beroep

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 19 oktober 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen verzoekster en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere. Verzoekster had eerder bezwaar gemaakt tegen een besluit van 1 december 2020, waarin haar bezwaar niet-ontvankelijk werd verklaard. Na een eerdere uitspraak van de rechtbank op 8 november 2021, waarin het beroep ongegrond werd verklaard, ging verzoekster in verzet. De rechtbank verklaarde het verzet gegrond bij uitspraak van 23 mei 2022, waardoor de eerdere uitspraak verviel en de rechtbank opnieuw op het beroep moest beslissen.

Tijdens de zitting op 5 oktober 2022 heeft verweerder toegezegd verzoekster per 1 oktober 2020 in te schrijven in de Basisregistratie Personen (Brp) op haar adres. Hierop heeft verzoekster haar beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft vervolgens beoordeeld of verweerder in de proceskosten moest worden veroordeeld. De rechtbank oordeelde dat de gemachtigde van verzoekster professioneel rechtsbijstand verleende, ondanks het standpunt van verweerder dat de gemachtigde een persoonlijk belang had in de zaak.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemachtigde geen eigenaar of verhuurder van de woning was en dat zijn rol als beheerder niet voldoende was om een eigen belang aan te nemen. De rechtbank heeft verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 2.277,- en heeft verweerder ook verplicht het griffierecht van € 181,- te vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/205

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 oktober 2022 in de zaak tussen

[verzoekster] , uit [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: A. Stokhof),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere, verweerder

(gemachtigde: mr. R. Ahmed en mr. R.S.H.M. Hussien).

Procesverloop

In het besluit van 1 december 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaar niet is gericht tegen een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Verzoekster heeft tegen dit besluit op 12 januari 2021 beroep ingesteld, welk beroep ongegrond is verklaard bij uitspraak van 8 november 2021 van deze rechtbank. Omdat de rechtbank geen twijfel had over de uitkomst van de zaak, heeft zij de uitspraak gedaan zonder eerst een zitting te houden.
Vervolgens is verzoekster tegen deze uitspraak in verzet gegaan. De rechtbank heeft geoordeeld dat sprake is van een besluit waartegen een rechtsmiddel openstaat. Bij uitspraak van 23 mei 2022 is het verzet daarom gegrond verklaard. Dit betekent dat de uitspraak van
8 november 2021 vervalt op grond van artikel 8:55, negende lid, van de Awb. De rechtbank zal opnieuw op het beroep beslissen.
Het onderzoek ter zitting in de beroepszaak heeft plaatsgevonden op 5 oktober 2022. Verzoekster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Ter zitting heeft verweerder toegezegd dat verzoekster per 1 oktober 2020 wordt ingeschreven in de Basisregistratie personen (Brp) op het adres [adres] in [woonplaats] .
Naar aanleiding hiervan heeft verzoekster het beroep ingetrokken met daarbij het verzoek verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten van de beroepsprocedure.

Overwegingen

1. Deze uitspraak gaat over de vraag of verweerder de proceskosten van de beroepsprocedure dient te betalen.
2. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
3. Gelet op de gedingstukken en het hiervoor weergegeven procesverloop is verweerder tegemoet gekomen aan het beroep van verzoekster.
4. Verzoekster heeft tijdens de zitting zijn verzoek om vergoeding van de in bezwaar gemaakte proceskosten ingetrokken. De beoordeling hierna over de gevraagde proceskostenveroordeling beperkt zich daarom tot de beroepsfase.
5. De rechtbank heeft verweerder ter zitting in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de gemachtigde van verzoekster niet kan worden aangemerkt als professioneel gemachtigde. In de huurovereenkomst van de woning aan het [adres] staat de gemachtigde vermeld als beheerder en verhuurder van deze woning, zodat hij een persoonlijk commercieel belang heeft bij deze procedure. Verweerder verwijst daartoe naar een recente uitspraak van deze rechtbank, waarin de rechtbank heeft geoordeeld dat de gemachtigde niet kan worden beschouwd als professioneel gemachtigde omdat hij een persoonlijk belang heeft. Verweerder heeft hierbij geen uitspraakdatum of nummer kunnen vermelden.
6. De gemachtigde is het niet mee eens met het door verweerder ingenomen standpunt. De uitspraak waar verweerder op doelt, is niet vergelijkbaar met die van verzoekster. In dat beroep had de gemachtigde mede namens zichzelf een bezwaarschrift ingediend, waardoor hij een eigen belang had. In het nu aan de orde zijnde beroep van verzoekster is dat anders. De gemachtigde heeft namens verzoekster bezwaar gemaakt. Hij is verder geen eigenaar van de woning en ook geen verhuurder. Wel heeft hij namens de verhuurder de huurovereenkomst ondertekend.
7. De rechtbank stelt op basis van de dossierstukken en hetgeen op de zitting naar voren is gebracht vast dat de gemachtigde geen eigenaar is van de woning die verzoekster huurt. Uit de overeenkomst van verhuur kan ook niet worden opgemaakt dat hij verhuurder is. Hij treedt volgens deze overeenkomst namelijk op namens de eigenaren van de woning. Dat de gemachtigde beheerswerkzaamheden uitvoert, is op zichzelf ook onvoldoende om een eigen belang aan te nemen in de nu aan de orde zijnde procedure waarbij het gaat om een verhuisaangifte van verzoekster in de Brp. Verweerder heeft verder geen vergelijkbaar beroep genoemd op grond waarvan de rechtbank tot een ander oordeel komt. Met gemachtigde is de rechtbank het eens en op dezelfde gronden dat de uitspraak die recentelijk door de rechtbank over de proceskosten van de gemachtigde is gedaan, ging over een niet met dit beroep vergelijkbare zaak [1] . Gelet op het vorenstaande moet worden aangenomen dat de rechtsbijstand professioneel door een derde is verleend als bedoeld in het Besluit proceskosten bestuursrecht. De rechtbank volgt verweerder dan ook niet in haar standpunt dat geen aanspraak bestaat op vergoeding van proceskosten.
8. Het verzoek wordt toegewezen. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.277,-:
  • 0,5 punt voor het indienen van een verzetschrift, met wegingsfactor 1;
  • 0,5 punt voor het verschijnen op de verzetzitting, met wegingsfactor 1;
  • 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met wegingsfactor 1;
  • 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een wegingsfactor 1;
  • met een waarde per punt van € 759,-.
9. De rechtbank wijst erop dat verweerder op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb verplicht is het door verzoekster betaalde griffierecht van € 181,- te vergoeden. Verzoekster zal zich hiervoor dan ook tot verweerder moeten wenden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 2.277,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M. van Luijk-Salomons, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 oktober 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Uitspraak van deze rechtbank van 15 september 2022, ECLI:NL:RBMNE:2022:3728