In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 19 oktober 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen verzoekster en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere. Verzoekster had eerder bezwaar gemaakt tegen een besluit van 1 december 2020, waarin haar bezwaar niet-ontvankelijk werd verklaard. Na een eerdere uitspraak van de rechtbank op 8 november 2021, waarin het beroep ongegrond werd verklaard, ging verzoekster in verzet. De rechtbank verklaarde het verzet gegrond bij uitspraak van 23 mei 2022, waardoor de eerdere uitspraak verviel en de rechtbank opnieuw op het beroep moest beslissen.
Tijdens de zitting op 5 oktober 2022 heeft verweerder toegezegd verzoekster per 1 oktober 2020 in te schrijven in de Basisregistratie Personen (Brp) op haar adres. Hierop heeft verzoekster haar beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft vervolgens beoordeeld of verweerder in de proceskosten moest worden veroordeeld. De rechtbank oordeelde dat de gemachtigde van verzoekster professioneel rechtsbijstand verleende, ondanks het standpunt van verweerder dat de gemachtigde een persoonlijk belang had in de zaak.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemachtigde geen eigenaar of verhuurder van de woning was en dat zijn rol als beheerder niet voldoende was om een eigen belang aan te nemen. De rechtbank heeft verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 2.277,- en heeft verweerder ook verplicht het griffierecht van € 181,- te vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.