Op 5 oktober 2022 heeft de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Lelystad, uitspraak gedaan in een verzoek tot schadevergoeding op grond van artikel 533 van het Wetboek van Strafvordering. De verzoeker, geboren in 2002, was op 3 december 2021 aangehouden op verdenking van oplichting en diefstal in vereniging. Na een periode van voorlopige hechtenis, die op 19 maart 2022 werd opgeheven, werd de verzoeker op 1 april 2022 vrijgesproken van de beschuldigingen van oplichting, diefstal en witwassen, maar veroordeeld voor het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De verzoeker heeft een schadevergoeding van € 10.100,00 gevorderd, stellende dat hij immateriële schade heeft geleden door de ondergane voorlopige hechtenis.
De rechtbank heeft het verzoek behandeld op 21 september 2022, waarbij de verzoeker niet aanwezig was, maar vertegenwoordigd werd door zijn advocaat. De officier van justitie heeft zich verzet tegen de toekenning van de schadevergoeding, stellende dat de wet slechts in specifieke gevallen een vergoeding toelaat. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verzoeker voor een feit is veroordeeld waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, en dat er geen grond is voor toewijzing van de schadevergoeding. De rechtbank heeft de argumenten van de verzoeker, waaronder zijn leeftijd en de gevolgen van de detentie, niet gevolgd, en heeft geconcludeerd dat er geen juridische basis is voor het toekennen van een schadevergoeding.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek tot schadevergoeding afgewezen, met de overweging dat de omstandigheden van de verzoeker niet relevant zijn voor de juridische beoordeling van het verzoek. De beslissing is openbaar uitgesproken door rechter A.M. Loots, in aanwezigheid van griffier B.T. Feenstra.