ECLI:NL:RBMNE:2022:438

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 februari 2022
Publicatiedatum
8 februari 2022
Zaaknummer
UTR 20/4676
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • Y.N.M. Rijlaardam
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen WOZ-waarde van een parkeerterrein en vrijstelling van onroerende zaakbelasting

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 8 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de WOZ-waarde van een parkeerterrein. Eiseres, de eigenaar van het parkeerterrein, was het niet eens met de vastgestelde WOZ-waarde van € 784.000,- door de heffingsambtenaar van de gemeente. Na bezwaar werd deze waarde verlaagd naar € 400.000,-, maar eiseres ging in beroep omdat zij vond dat de waarde nog te hoog was en dat het parkeerterrein vrijgesteld moest worden van onroerende zaakbelasting. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en de waarde vastgesteld op € 235.000,-. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar niet aannemelijk had gemaakt dat de waarde op de waardepeildatum niet hoger was dan de waarde in het economisch verkeer. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat het parkeerterrein niet als een openbare weg kan worden aangemerkt, waardoor de vrijstelling van onroerende zaakbelasting niet van toepassing was. De rechtbank heeft de uitspraak op bezwaar vernietigd en de aanslag onroerendezaakbelasting dienovereenkomstig verminderd. Tevens is de gemeente veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.890,50 en moet het betaalde griffierecht van € 354,- worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/4676

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 februari 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , te [plaats] , eiseres

(gemachtigde: W.S. Consenheim)
en

de heffingsambtenaar van de gemeente [plaats] , verweerder,

(gemachtigde: J. Tammel)

Procesverloop

In de beschikking van 31 januari 2020 heeft verweerder op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak op het adres [adres] in [plaats] (het object) voor het belastingjaar 2020 vastgesteld op € 784.000,- naar de waardepeildatum 1 januari 2019. Bij deze beschikking heeft verweerder aan eiser als eigenaar van dit object ook een aanslag onroerendezaakbelasting opgelegd, waarbij deze waarde als heffingsmaatstaf is gehanteerd.
Eiseres is tegen deze beschikking in bezwaar gegaan. In de uitspraak op bezwaar van 30 november 2020 heeft verweerder het bezwaar van eiseres gedeeltelijk gegrond verklaard en de waarde naar € 400.000,- verlaagd.
Eiseres heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op de digitale (Skype)zitting van 4 augustus 2021. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [naam] , taxateur.
De rechter heeft het onderzoek ter zitting geschorst omdat op de zitting bleek dat de gemachtigde van eiseres het verweerschrift en taxatierapport niet had ontvangen. Ook ontbrak het taxatierapport in het dossier.
Op 2 december 2021 heeft een nadere digitale (Skype)zitting plaatsgevonden. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [naam] , taxateur.
De rechter heeft het onderzoek ter zitting geschorst omdat op de zitting bleek dat verweerder de reactie van eiseres op het verweerschrift en taxatierapport niet had ontvangen. Verweerder heeft naar aanleiding van de reactie van eiseres in een aanvullend verweerschrift aangegeven dat de waarde dient te worden verlaagd naar € 235.000,-.

Overwegingen

1. Het object, een parkeerterrein, bevindt zich op een perceel met een oppervlakte van 5548 m2. Het object heeft een oppervlakte van 260 m2. Hierop zijn 20 parkeerplaatsen gerealiseerd. Dit object maakt onderdeel uit van het bedrijventerrein [naam] in [plaats] .
2. In geschil is de waarde van het object per 1 januari 2019. Eiser bepleit dat het object in zijn geheel van onroerende zaakbelasting dient te worden vrijgesteld. Verweerder betwist dit. Volgens verweerder dient dit deel van het perceel in aanmerking te worden genomen bij de waardebepaling voor de onroerende zaakbelasting. Verweerder heeft de vastgestelde waarde in beroep verlaagd van € 400.000,- naar € 235.000,- en heeft ter onderbouwing een taxatierapport/matrix van taxateur [naam] overgelegd. Indien de rechtbank van oordeel is dat het object niet in zijn geheel van onroerende zaakbelasting dient te worden vrijgesteld, stelt eiseres dat de hoogte van de WOZ-waarde te hoog is en daarom verlaagd moet worden naar € 170.000,-.
3. Nu verweerder de door hem in de beschikking vastgestelde waarde niet langer handhaaft, is het beroep gegrond en moet de uitspraak op bezwaar in zoverre worden vernietigd. Omdat eiseres ook de door verweerder in beroep verdedigde waarde van € 235.000,- bestrijdt, zal de rechtbank toetsen of deze niet te hoog is.
Beoordelingskader
4. Op verweerder rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat de waarde van het object op de waardepeildatum (1 januari 2019) niet hoger is vastgesteld dan de waarde in het economisch verkeer. Bij de beoordeling of dit het geval is, zal de rechtbank wat eiser ter betwisting van de vastgestelde waarde heeft aangevoerd, meewegen.
5. Op grond van artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ moet de waarde van de onroerende zaak worden bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger het object in de staat waarin dat zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen.
6. Op grond van artikel 18, vierde lid, van de Wet WOZ in samenhang met artikel 2, eerste lid, aanhef en letter d, van de Uitvoeringsregeling uitgezonderde objecten Wet waardering onroerende zaken (de Uitvoeringsregeling), blijven bij de waardebepaling buiten aanmerking de waarde van openbare land- en waterwegen en banen voor openbaar vervoer per rail, een en ander met inbegrip van kunstwerken.
Beoordeling van het geschil
Vrijstelling vanwege openbare landweg
7.1
Eiseres stelt primair dat het object openbaar toegankelijk is en daarom vrijgesteld moet worden van onroerende zaakbelasting. Verweerder betwist de stelling van eiseres. Volgens verweerder is het object ingericht als een met behulp van slagbomen afgesloten parkeerterrein. Het parkeerterrein is daarom niet vrij toegankelijk. Er is een laad-/toegangspas nodig om het parkeerterrein te kunnen betreden. Tenslotte voert verweerder aan dat er na een half uur parkeren, betaald moet worden.
7.2
De rechtbank overweegt dat het in dit geval aankomt op de vraag of het object onderdeel is van een ‘openbare landweg’ en of dat het dus vrijgesteld moet worden van onroerende zaakbelasting. Voor het begrip openbare landwegen moet aangesloten worden bij de definitie die daarvan wordt gegeven in de Wegenwet. [1] Van belang hierbij is of er sprake is van een weg. De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is van een weg, in de zin dat het object van nature niet is gemaakt om een verbinding te zijn tussen twee punten.
7.3
Daarnaast moet het gaan op een ‘openbare’ weg. Een weg is (onder meer) openbaar wanneer daaraan de bestemming van openbare weg is gegeven. [2] Hierbij moet worden gekeken naar de wijze van inrichting blijkende objectieve bestemming van het terrein. [3] Het object is uitsluitend bestemd voor het parkeren van elektrische auto’s. Gelet op deze beperkte bestemming, is de rechtbank van oordeel dat het object niet de functie heeft van openbare weg.
7.4
Het standpunt van eiseres dat tussen haar en gemeente [plaats] een koopovereenkomst gesloten zou zijn, waarin zou staan dat het object openbaar dient te zijn, maakt niet dat daardoor zonder meer sprake is van een openbare weg zoals bedoeld bij deze vrijstelling. In de uitspraak die eiseres aanhaalt, ECLI:NL:RBDHA:2020:3867, is geoordeeld dat voor de kwalificatie van openbare weg het van belang is dat het betreffende parkeerterrein voor elke weggebruiker algemeen toegankelijk is, zonder enige vorm van afsluiting of enigerlei beperking in de toegang. De rechtbank is van oordeel dat dit bij het object niet het geval is. Het object wordt namelijk afgesloten met een slagboom die alleen bediend kan worden door middel van een laad-/toegangspas. Zoals verweerder terecht stelt, maakt het gegeven dat iedereen met een elektrische auto een dergelijke pas kan aanvragen, het object niet vrij toegankelijk. Er is dus wel sprake van een enige vorm van afsluiting of beperking in de toegang.
7.5
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het object uitsluitend bestemd is om te parkeren en een afgesloten karakter heeft. Er is dus geen sprake van een (onderdeel van een) openbare weg. De beroepsgrond slaagt niet.
Onderbouwing van de WOZ-waarde
8. Verweerder heeft in het verweerschrift toegelicht dat de grondwaarde van de kavel is gebaseerd op referentieobject [referentieobject] . Dit object heeft een oppervlak van 1650 m2 en een prijs per m2 van € 260,-. Dit is de laagste prijs per m2 ten opzichte van de andere referentieobjecten die verweerder heeft gehanteerd. Verweerder heeft voor het object ook een prijs per m2 van € 260,- gehanteerd. Daarnaast heeft verweerder toegelicht dat de waarde voor de verharding (€ 57 * 600 m2) en de slagboom (€ 4.583,-) gebaseerd is op de Taxatiewijzer Motorbrandstofverkooppunten. Ook heeft verweerder toegelicht dat voor de laadmodules een bedrag van € 2.500,- per stuk is genomen. Volgens eiseres kan de waarde van de laadpalen niet hoger zijn dan € 2.500,-. Verweerder heeft hier dus rekening mee gehouden. Verweerder heeft ook een technische afschrijving op het asfalt, de slagboom en de laadpalen in aanmerking genomen. Verweerder komt dan uit op een totale waarde van € 235.000,-. Eiseres heeft daartegen geen gronden aangevoerd. De rechtbank kan deze nadere onderbouwing van de door verweerder in beroep verdedigde waarde volgen. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie en bijkomende beslissingen
9. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat de door hem in beroep verdedigde waarde van het object niet te hoog is.
10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.890,50 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting met een waarde per punt van € 269,- en 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting en 0,5 punt voor het verschijnen op de nadere zitting met een waarde per punt van € 541,-, met wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- stelt de waarde van het object vast op € 235.000,- naar de waardepeildatum 1 januari 2019 en bepaalt dat verweerder de aanslag onroerendezaakbelastingen dienovereenkomstig vermindert;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.890,50;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 354,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y.N.M. Rijlaardam, rechter, in aanwezigheid van A. Kasi, griffier. De beslissing is uitgesproken op 8 februari 2022 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
de rechter is verhinderd deze uitspraakmede te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Deze uitspraak is verzonden op de stempeldatum die hierboven staat.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van 21 september 2001, ECLI:NL:HR:2001:AD3522
2.Artikel 4, eerste lid, aanhef en onder III van de Wegenwet
3.Zie de uitspraak van 9 januari 1998, ECLI:NL:GHAMS:1998:AS3781