ECLI:NL:RBMNE:2022:4383

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 oktober 2022
Publicatiedatum
4 november 2022
Zaaknummer
UTR 22/524
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Naheffingsaanslag parkeerbelasting en schending hoorplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 10 oktober 2022 uitspraak gedaan in een geschil over een naheffingsaanslag parkeerbelasting die aan eiseres was opgelegd door de heffingsambtenaar van de gemeente Almere. De naheffingsaanslag, die een bedrag van € 67,70 bedroeg, werd opgelegd op 28 augustus 2021. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar dit bezwaar werd op 22 december 2021 ongegrond verklaard door verweerder. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft de zaak behandeld op een digitale zitting op 30 juni 2022, waar zowel de gemachtigde van eiseres als de gemachtigde van verweerder aanwezig waren. In geschil was of de hoorplicht was geschonden, aangezien eiseres van mening was dat zij ten minste 10 dagen voor de hoorzitting had moeten worden uitgenodigd. Verweerder stelde echter dat de hoorplicht niet was geschonden en dat, mocht de rechtbank oordelen dat dit wel het geval was, de schending op grond van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) genegeerd kon worden.

De rechtbank oordeelde dat verweerder de hoorplicht inderdaad had geschonden, omdat eiseres niet tijdig was uitgenodigd voor de hoorzitting. De rechtbank overwoog echter dat, ondanks deze schending, eiseres niet benadeeld was in haar belangen, omdat zij voldoende gelegenheid had gehad om haar standpunten naar voren te brengen. Daarom verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond, maar droeg verweerder wel op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiseres te vergoeden en veroordeelde verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 893,50.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/524

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 oktober 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres,

(gemachtigde: N. Voorbach)
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Almere, verweerder

(vertegenwoordiger: A. Teunisse).

Procesverloop

Verweerder heeft op 28 augustus 2021 aan eiseres een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd van € 67,70 (naheffingsaanslag: € 65,30 en kosten: € 2,40).
Bij uitspraak op bezwaar van 22 december 2021 (de bestreden uitspraak) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op de digitale zitting van 30 juni 2022. De gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder hebben deelgenomen aan de zitting.

Overwegingen

Feiten
1. Eiser heeft op 9 september 2021 om 14.52 uur een auto met kenteken [kenteken] geparkeerd op een parkeerplaats op het [locatie] in Almere waar betaald parkeren van toepassing is, zonder dat op dat tijdstip de verschuldigde belasting was voldaan.
2. Verweerder heeft eiseres op 16 december 2021 uitgenodigd voor een hoorzitting. In de uitnodiging zijn twee mogelijke data voorgesteld: 20 december 2021 en 22 december 2021.
Geschil
3. In geschil is of de hoorplicht is geschonden.
Beoordeling van het geschil
4. Eiseres stelt zich op het standpunt dat verweerder ten minste 10 dagen voor het horen voor de hoorzitting had moeten uitnodigen. Dat heeft verweerder niet gedaan. Daardoor heeft verweerder de hoorplicht geschonden. Aan deze schending kan niet met toepassing van artikel 6:22 van de Awb voorbij worden gegaan. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de hoorplicht niet is geschonden. Mocht de rechtbank oordelen dat de hoorplicht wel is geschonden, dan neemt verweerder het standpunt in dat aan dit gebrek op grond van artikel 6:22 voorbij kan worden gegaan. Voor beide standpunten voert verweerder aan dat het aan eiseres zelf te wijten is dat er geen hoorzitting heeft plaatsgevonden.
5. De rechtbank overweegt als volgt. Hoewel de Awb geen bepaling bevat op grond waarvan belanghebbenden tenminste een bepaalde tijd vóór het horen daarvoor moeten worden uitgenodigd, volgt uit het bepaalde in artikel 7:4, eerste lid, van de Awb – waarin is geregeld dat belanghebbenden tot tien dagen voor het horen nadere stukken kunnen indienen – dat belanghebbenden minstens tien dagen voor de dag waarop het horen zal plaatsvinden, daarvoor dienen te worden uitgenodigd. Verweerder heeft deze termijn niet in achtgenomen. Tussen de dag waarop eiseres voor het horen is uitgenodigd (16 december 2021) en de door verweerder voorgestelde data het horen (20 en 21 december 2021) liggen respectievelijk 4 en 5 dagen. In die dagen valt ook het weekend van 18 en 19 december 2021. Dus heeft verweerder eiseres te laat voor het horen uitgenodigd en heeft hij zodoende de hoorplicht geschonden. De stelling van verweerder dat eiseres het aan zichzelf te wijten heeft dat zij te laat voor het horen is uitgenodigd brengt – wat er overigens zij van de juistheid van die stelling – de rechtbank niet tot een ander oordeel.
6. De rechtbank gaat aan de schending van de hoorplicht met toepassing van artikel 6:22 van de Awb voorbij omdat aannemelijk is dat eiseres daardoor niet is benadeeld. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat eiseres in beroep voldoende gelegenheid heeft gehad om haar standpunten naar voren te brengen en stukken te overleggen (vgl. CRvB 25 februari 2020, nr. 19-2247 PW, ECLI:NL:CRVB:2020:442).
7. Het beroep is ongegrond.
8. Vanwege het geconstateerde gebrek (schending van de hoorplicht) zal de rechtbank bepalen dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht aan haar vergoedt.
9. Daarnaast veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 893,50 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 269,- 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 759,-, met wegingsfactor 0,5). [1] Daarbij is de rechtbank voor de beroepsfase gelet op het arrest van de Hoge Raad van 27 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:752 in afwijking van het Besluit proceskosten bestuursrecht uitgegaan van een waarde per punt van € 759,-.‬‬‬

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 893,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J. van Leijenhorst, rechter, in aanwezigheid van A. Kasi, griffier. De beslissing is uitgesproken op 10 oktober 2022.
De rechter is verhinderd deze uitspraak
te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Deze uitspraak is verzonden op de stempeldatum die hierboven staat.

Voetnoten

1.Vgl. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 11 november 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:10307.