In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 10 oktober 2022 uitspraak gedaan in een geschil over een naheffingsaanslag parkeerbelasting die aan eiseres was opgelegd door de heffingsambtenaar van de gemeente Almere. De naheffingsaanslag, ter hoogte van € 67,20, was opgelegd op 11 september 2021, omdat eiseres op dat moment geen belasting had voldaan voor het parkeren op een betaalde parkeerplaats. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard door de heffingsambtenaar op 22 december 2021. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.
De rechtbank heeft de zaak behandeld op een digitale zitting op 30 juni 2022, waar zowel de gemachtigde van eiseres als de vertegenwoordiger van verweerder aanwezig waren. De rechtbank heeft zich gebogen over de bevoegdheid van de heffingsambtenaar om de uitspraak op bezwaar te doen, en of er sprake was van onverenigbaarheid van functies. Eiseres stelde dat de heffingsambtenaar niet bevoegd was, maar de rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar wel degelijk bevoegd was, aangezien hij was aangesteld door het College van burgemeester en wethouders van Almere.
Daarnaast heeft de rechtbank de schending van de hoorplicht beoordeeld. Eiseres stelde dat zij niet tijdig was uitgenodigd voor de hoorzitting, maar de rechtbank oordeelde dat, hoewel de hoorplicht was geschonden, eiseres niet benadeeld was door deze schending. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard, maar heeft verweerder wel opgedragen het betaalde griffierecht aan eiseres te vergoeden en verweerder in de proceskosten van eiseres te veroordelen tot een bedrag van € 893,50.