ECLI:NL:RBMNE:2022:4588

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 november 2022
Publicatiedatum
14 november 2022
Zaaknummer
UTR 22/309
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een omgevingsvergunning voor de bouw van een berging in strijd met bestemmingsplan en goede ruimtelijke ordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedaan op 14 november 2022, wordt het beroep van eisers tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Stichtse Vecht behandeld. Het college had op 8 maart 2021 een omgevingsvergunning verleend aan vergunninghouder voor de bouw van een berging op een perceel dat deels in de bestemming 'maatschappelijk' en deels in de bestemming 'natuur' valt. Eisers, die naast het perceel wonen, hebben bezwaar gemaakt tegen deze vergunning, omdat zij van mening zijn dat de bouw in strijd is met het bestemmingsplan en de goede ruimtelijke ordening. De rechtbank heeft de zaak op 3 oktober 2022 behandeld, waarbij alle betrokken partijen aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat het college de omgevingsvergunning in redelijkheid heeft kunnen verlenen. De rechtbank stelt vast dat de aanvraag voor de berging in strijd is met het bestemmingsplan, maar dat het college gebruik heeft gemaakt van de kruimelgevallenregeling uit de Wabo. De rechtbank overweegt dat de sloop van de oude garage op het perceel niet in strijd is met de antidubbeltelregel en dat de afstand tot de sloot en de welstandseisen op zorgvuldige wijze zijn beoordeeld. De rechtbank concludeert dat de belangen van de eisers niet zwaarder wegen dan de belangen van de vergunninghouder en dat de vergunning niet leidt tot onevenredige overlast voor de omgeving. Daarom wordt het beroep van eisers ongegrond verklaard en krijgen zij geen proceskostenvergoeding.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van belangen bij het verlenen van omgevingsvergunningen en de toepassing van de kruimelgevallenregeling. De rechtbank bevestigt dat het college de ruimte heeft om af te wijken van het bestemmingsplan, mits dit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/309

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 november 2022 in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2] , uit [woonplaats] , eisers

(gemachtigde: mr. R. van Domselaar),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Stichtse Vecht(het college)
(gemachtigde: A. Lagarde).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [vergunninghouder] uit [woonplaats] (vergunninghouder)
(gemachtigde: K. Linse).

Inleiding

1. Het college heeft met het besluit van 8 maart 2021 (het besluit) een omgevingsvergunning verleend aan vergunninghouder.
1.1
Met het bestreden besluit van 30 november 2021 op het bezwaar van eisers heeft het college de omgevingsvergunning gehandhaafd.
1.2
Eisers hebben beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3
De rechtbank heeft het beroep behandeld op de zitting van 3 oktober 2022. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van eisers, de gemachtigde van het college en de gemachtigde van vergunninghouder.

Beoordeling door de rechtbank

2. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de omgevingsvergunning die het college heeft verleend aan vergunninghouder voor een berging. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eisers hebben aangevoerd, de beroepsgronden.
2.1.
De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het geschil
3. Vergunninghouder heeft een omgevingsvergunning aangevraagd om op de [adres 1] in [woonplaats] (het perceel) een berging te bouwen. De aanvraag houdt in dat er op het perceel een nieuwe berging wordt gebouwd die groter is dan de oude garage die op het perceel stond.
3.1.
Op grond van het bestemmingsplan Landelijk Gebied [plaats] rust op het perceel de bestemmingen ‘maatschappelijk’ en ‘natuur’. De berging ligt op de grens van deze bestemmingen en valt voor ongeveer 1/3 deel in de bestemming ‘maatschappelijk’ en voor ongeveer 2/3 deel in de bestemming ‘natuur’. Het bouwplan is in strijd met het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan heeft namelijk op de plek van de berging in beide bestemmingen geen bouwvlak. Daarnaast staat de bestemming ‘natuur’ geen berging toe.
3.2.
Eisers wonen aan de [adres 2] in [woonplaats] , direct naast nummer [adres 1] . Tussen de percelen van eisers en van vergunninghouder zit een sloot die de percelen van elkaar scheidt. Eisers hebben vanuit de zijkant van hun vrijstaande woning zicht op het perceel van vergunninghouder en de beoogde locatie van de berging. Zij vinden dat de berging niet mag worden gebouwd op de plek waarvoor het college een vergunning heeft verleend.
Grondslag van het bestreden besluit
4. Op 18 september 2020 heeft het college de gevraagde omgevingsvergunning verleend, voor de activiteiten ‘bouwen’ en ‘afwijken van het bestemmingsplan’. Het college heeft daarbij uitsluitend getoetst aan de bestemming ‘maatschappelijk’ en niet aan de bestemming ‘natuur’. Eisers hebben hiertegen bezwaar gemaakt. Vervolgens heeft het college de aanvraag alsnog getoetst aan de bestemming ‘natuur’.
4.1.
Met het besluit van 8 maart 2021 heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor de berging, voor de activiteiten ‘bouwen’ en ‘afwijken van het bestemmingsplan’. Die laatste activiteit is vergund met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, sub 2, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en artikel 4, eerste lid, van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor), dus met toepassing van de zogenoemde kruimelgevallenregeling. [1] Volgens het college voldoet de aanvraag aan het Afwijkingenbeleid, waarin staat wanneer het college de kruimelgevallenregeling kan toepassen. Verder acht het college de berging niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening, onder meer omdat het vrije uitzicht slechts weinig wordt geschaad en van de berging geen negatieve effecten zijn te verwachten voor de omgeving als het gaat om milieu, verkeer en natuur. De berging leidt niet tot onevenredige overlast, volgens het college.
Het juridisch kader
5. In artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) staat dat het verboden is zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
5.1.
Artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onderdeel a, onder 2 º, van de Wabo luidt als volgt:
Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
(…)
2° in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen.
5.2.
Op grond van artikel 4, eerste lid, van Bijlage II bij het Bor komt een bijbehorend bouwwerk in aanmerking voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken.
5.3.
Op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onderdeel a, onder 2 º, van de Wabo moet het college beoordelen of de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Het college heeft daarbij beleidsruimte. Dat betekent dat het college de keuze heeft of en wanneer het gebruik wil maken van zijn bevoegdheid om af te wijken van het bestemmingsplan. Het college heeft in het Afwijkingenbeleid nader ingevuld hoe het gebruik wil maken van zijn afwijkingsbevoegdheid. De rechter moet de keuze van het college om al dan niet gebruik te maken van zijn afwijkingsbevoegdheid terughoudend toetsen. De rechtbank moet dus toetsen of het college bij een afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen. [2]
Goede ruimtelijke ordening: sloop oude garage
6. Eisers voeren aan dat het bestreden besluit in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Volgens eisers heeft het college bij het beoordelen van de aanvraag ten onrechte van belang geacht dat de oude garage die op het perceel stond is gesloopt. Het college heeft er namelijk geen rekening mee gehouden dat de oude garage al moest worden gesloopt om in 2018 een omgevingsvergunning te kunnen verlenen voor gebruik in strijd met het bestemmingsplan, om zo de realisatie van een nieuw kerkelijk centrum op het perceel mogelijk te maken. Volgens eisers heeft het college zich daarom bij het verlenen van de huidige vergunning voor de berging ten onrechte op het standpunt gesteld dat de berging dient als vervanging van de oude garage met min of meer dezelfde maten en omvang en deze dus niet zal leiden tot meer overlast voor omwonenden. Volgens eisers is dit in strijd met de antidubbeltelregel zoals omschreven in artikel 29 van het bestemmingsplan.
6.1.
In artikel 29 van het bestemmingsplan staat dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog wordt gegeven, bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing blijft. Dit heet de antidubbeltelregel, omdat het beoogt te voorkomen dat grond dubbel wordt geteld.
6.2.
Het college wijst er terecht op dat bij het verlenen van de omgevingsvergunning uit 2018 destijds is beoordeeld of die aanvraag in strijd was met een goede ruimtelijke ordening en dat de sloop van de oude garage niet is betrokken bij die beoordeling. Weliswaar staat in de aanvraag bij de omgevingsvergunning uit 2018 dat de oude garage zal worden gesloopt, maar uit de omgevingsvergunning uit 2018 blijkt dat die sloop destijds geen rol heeft gespeeld bij de beoordeling van de ruimtelijke ordening. Dat betekent dat het college niet in strijd met de antidubbeltelregel heeft gehandeld bij de huidige omgevingsvergunning voor de berging. De sloop van de oude garage is immers niet dubbel geteld.
Goede ruimtelijk ordening: afwijkingenbeleid en afstand tot hoofdgebouw
7. Eisers voeren verder aan dat de exacte afstand tot het hoofdgebouw niet duidelijk is, terwijl volgens het Afwijkingenbeleid het college de kruimelgevallenregeling alleen kan toepassen als een bouwwerk binnen 25 meter van het hoofdgebouw moet liggen.
7.1.
Eisers hebben deze beroepsgrond tijdens de zitting ingetrokken, zodat de rechtbank dit verder onbesproken laat.
Goede ruimtelijke ordening: omvang strijdigheid met bestemming ‘natuur’ onduidelijk
8. Eisers betogen dat niet geheel duidelijk is hoeveel vierkante meter van de berging valt binnen de bestemming ‘natuur’. In het bestreden besluit staat namelijk dat het bouwwerk zo goed als mogelijk is ingetekend op de kaart, maar dat de exacte weergave op de kaart pas kan gebeuren als de landmeter het bouwwerk op de locatie heeft ingemeten.
8.1.
Het college stelt zich in het verweerschrift op het standpunt dat in het bestreden besluit is gemotiveerd dat niet precies is te noemen hoeveel m2 in de bestemming ‘natuur’ valt. Op het kaartje bij het bestreden besluit is de berging ingetekend en op de luchtfoto is te zien dat de berging inmiddels is uitgezet. Daaruit blijkt dat de berging 5 x 10 meter wordt. Aan de hand daarvan komt het college uit op ongeveer 40 m2 in de bestemming ‘natuur’. De inmeting door de landmeter gebeurt als het bouwwerk is gerealiseerd. Tijdens de zitting heeft het college toegelicht dat de grenzen van de verschillende bestemmingen worden vastgesteld met kaartviewer, maar dat de grens daarop een klein beetje verschilt van wat in het bestemmingsplan staat vanwege de dikte van de in kaartviewer getekende grenzen. Daarom kan niet precies worden vastgesteld hoeveel m2 in de bestemming ‘natuur’ ligt. Het gaat daarbij om een verschil van meer dan 10 cm en minder dan een halve meter. Voor de beoordeling van het college is dit echter niet een belangrijk punt, aldus het college.
8.2.
Het college heeft beoordeeld of de berging niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de berging passend geacht. Daartoe heeft het college van belang geacht dat de berging in een tuinachtige setting komt, op een gazon dat weinig natuurwaarde heeft en waar geen natuurontwikkelingsproject gepland is. Verder ligt de berging niet in een gebied met ecologische waarden en is van de berging geen milieuoverlast, verkeersoverlast of schadelijke effecten op de omliggende natuurgebieden te verwachten. Daarnaast lijkt een berging in de tuin niet onlogisch en komen op de achtererven aan de [laan] vaak bijgebouwen van verschillende aard en omvang voor. Weliswaar belemmert de berging het vrije uitzicht over de plas, maar dit is geen vaststaand recht. Bovendien is de berging dusdanig klein en zodanig gepositioneerd, dat het vrije uitzicht slechts weinig wordt geschaad. Verder heeft het college van belang geacht dat de berging aan de zuidkant geen ramen heeft, waardoor inkijk vanuit de berging op het perceel van eisers minimaal is. De berging leidt volgens het college niet tot onevenredige overlast en doet nauwelijks afbreuk aan de aangrenzende gronden. De rechtbank volgt het college in zijn standpunt dat het geen wezenlijk verschil maakt of de berging iets meer of iets minder in de bestemming ‘natuur’ ligt. Met het voorgaande heeft het college deugdelijk gemotiveerd waarom het wil meewerken aan de afwijking van de planregels ten aanzien van het gebruik in de bestemmingen ‘natuur’ en ‘maatschappelijk’.
Goede ruimtelijke ordening: afstand tot slootkant en het Beeldkwaliteitkader
9. Eisers voeren aan dat de berging op slechts twee meter van de slootkant wordt gerealiseerd, terwijl op grond van het Beeldkwaliteitkader [3] een afstand geldt van zes meter tot de slootkant om op die manier de doorzichten te waarborgen.
9.1.
In het Beeldkwaliteitkader staat dat het is opgesteld als aanvulling op het bestemmingsplan Landelijk Gebied. Verder staat daarin dat het zal functioneren als toetsingskader bij ontheffingen van bepalingen in het bestemmingsplan. Ook staat hierin dat het Beeldkwaliteitkader aansluit op het welstandsbeleid en zich richt op aspecten die in het bestemmingsplan en het welstandsbeleid niet zijn geregeld, maar toch bepalend zijn voor de ruimtelijke kwaliteit.
9.2.
Het perceel ligt aan de oostzijde van het lint met dwarssloten die op de erfgrens liggen. Op grond van het Beeldkwaliteitkader geldt voor zo’n perceel dat een woning mag worden vergroot tot een afstand van 8 meter van de rand van de sloot zodat vergunningvrije aanbouwen tot 2 meter uit de gevel nog een afstand van 6 meter tot de sloot vrijhouden. In het Beeldkwaliteitkader staat dat het doel hiervan is om het doorzicht over water te handhaven en te voorkomen dat bebouwing de sloot te dicht kan naderen of zelfs daarin geplaatst kan worden.
9.3.
Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat de regel uit het Beeldkwaliteitkader over de afstand tot de sloot is bedoeld om het doorzicht over het water te handhaven. Omdat in dit geval de berging recht achter een bestaand bouwwerk komt, blijft het doorzicht volgens het college behouden en levert de afstand tot de sloot geen strijd op met een goede ruimtelijke ordening. De rechtbank is van oordeel dat het college daarmee deugdelijk heeft gemotiveerd dat de berging voldoet aan het doel dat in het Beeldkwaliteitskader wordt nagestreefd met de daarin genoemde afstand tot de sloot, namelijk dat het doorzicht over het water wordt gehandhaafd. Gelet daarop, heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de afstand tot de sloot niet leidt tot de conclusie dat de berging in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Het betoog over de afstand tot de sloot, slaagt daarom niet.
Welstand: is het welstandsadvies onjuist of onvolledig?
10. Eisers voeren aan dat het welstandsadvies dat het college ten grondslag heeft gelegd aan de omgevingsvergunning onjuist of onvolledig is, omdat het welstandsadvies ervan is uitgegaan dat de oude garage mocht blijven terwijl de omgevingsvergunning uit 2018 meebracht dat die garage gesloopt moest worden en dat de commissie niet wist dat er in de bestemming natuur werd gebouwd. Ook betogen zij nogmaals dat volgens het Beeldkwaliteitskader een afstand geldt van zes meter tot de slootkant.
11. Op grond van artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo moet het college bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor de activiteit ‘bouwen’ beoordelen of het bouwplan voldoet aan redelijke eisen van welstand. Als dit niet het geval is, moet het college de vergunning weigeren.
11.1.
Het college is voor de vraag of het bouwplan voldoet aan redelijke eisen van welstand afgegaan op het advies van de welstandscommissie van 11 juni 2021.
11.2.
Hoewel het college niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij het college zelf ligt, mag het college op dat advies afgaan nadat het is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Deze verplichting is neergelegd in artikel 3:9 van de Awb voor de wettelijke adviseur en volgt uit artikel 3:2 van de Awb voor andere adviseurs. Het overnemen van een welstandsadvies behoeft in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders als de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies van een andere deskundig te achten persoon of instantie heeft overgelegd of concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht. [4]
11.3.
Wat eisers aanvoeren over de bestemming ‘natuur’ levert geen concrete aanknopingspunten op voor twijfel aan het welstandsadvies. In het kader van welstand is niet relevant in welke bestemming de berging ligt. Die bestemming is slechts van belang bij de vraag of de berging voldoet aan de regels van het bestemmingsplan en, als dat niet het geval is, of de berging voldoet aan een goede ruimtelijke ordening. Dat de welstandscommissie niet wist dat de berging in de bestemming ‘natuur’ wordt gebouwd, levert daarom geen concreet aanknopingspunt op voor twijfel aan het welstandsadvies.
11.4.
Ook het betoog over de oude garage levert geen concreet aanknopingspunt voor twijfel op. Zoals de rechtbank hiervoor al heeft overwogen, is aan de omgevingsvergunning uit 2018 niet als voorwaarde verbonden dat de oude garage moest worden gesloopt en heeft die sloop geen rol gespeeld bij het verlenen van die vergunning. Dat betekent dat de welstandscommissie bij het welstandsadvies van 11 juni 2021 de sloop van de garage mocht betrekken bij het advies. In het welstandsadvies is gekeken naar de situatie die ontstaat als een omgevingsvergunning voor de berging wordt verleend zoals die is aangevraagd. Dit is niet onzorgvuldig.
11.5.
Verder is in het welstandsadvies toegelicht waarom de berging voldoet aan redelijke eisen van welstand en aan het Beeldkwaliteitkader. Daartoe heeft de welstandscommissie overwogen dat het doorzicht naar achteren toe wordt vergroot door de sloop van de oude garage en de plaatsing van de berging verder naar achteren en meer achter de lintbebouwing. De welstandscommissie heeft in het welstandsadvies dus niet alleen gewezen op de sloop van de oude garage, maar bij dat advies ook de ’beperkte grootte van het volume, plaatsing en vormgeving’ betrokken en van belang geacht dat het doorzicht behouden blijft. Die redenering is begrijpelijk en de conclusies sluiten daarop aan. Het college mocht daarom afgaan op het welstandsadvies.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eisers geen gelijk hebben en dat het college de omgevingsvergunning in redelijkheid mocht verlenen. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I. Helmich, rechter, in aanwezigheid van O.G. Hulsman, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 november 2022.
de griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 4, eerste lid, van Bijlage II van het Bor kan een omgevingsvergunning voor gebruik in strijd met het bestemmingsplan worden verleend voor een bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan.
2.Zie onder meer de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 27 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:4263.
3.Beeldkwaliteitkader [plaats] van 28 december 2010
4.Zie onder meer de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 26 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1199.