In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 14 november 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Minister van Justitie en Veiligheid over de intrekking van een jachtakte. De korpschef van de regionale eenheid Midden-Nederland had op 18 augustus 2021 de jachtakte van de eiser ingetrokken, omdat er aanwijzingen waren dat het voorhanden hebben van wapens en munitie niet langer aan hem kon worden toevertrouwd. De minister heeft deze intrekking in stand gehouden na een administratief beroep door de eiser, die tegen het besluit in beroep ging.
De rechtbank heeft de argumenten van de eiser beoordeeld, die stelde dat zijn handelen binnen het gedoogbeleid viel en dat er geen vrees voor misbruik was. De rechtbank oordeelde echter dat de minister terecht had geconcludeerd dat de eiser de Opiumwet had overtreden door cocaïne te kopen, wat een ernstige aantasting van de rechtsorde met zich meebracht. De rechtbank benadrukte dat de intrekking van de jachtakte geen straf was, maar een maatregel ter bescherming van de veiligheid in de samenleving. De rechtbank oordeelde dat de minister voldoende aanwijzingen had om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de eiser, en dat de intrekking van de jachtakte gerechtvaardigd was.
De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en bevestigde de beslissing van de minister om de jachtakte in te trekken. De eiser kreeg geen vergoeding van de proceskosten en het griffierecht werd niet teruggegeven. De uitspraak biedt inzicht in de strikte eisen die aan houders van jachtaktes worden gesteld, vooral in het licht van overtredingen van de wet die de openbare veiligheid kunnen bedreigen.