ECLI:NL:RBMNE:2022:4648
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-waarde van onroerende zaak en de onderbouwing daarvan
In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 13 september 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de WOZ-waarde van een woning in [woonplaats]. De heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht had de waarde van de woning vastgesteld op € 535.000,- per 1 januari 2020. Eiser, de eigenaar van de woning, ging in bezwaar tegen deze beschikking, maar zijn bezwaar werd ongegrond verklaard. Hierop heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft de zaak behandeld op een digitale zitting op 13 juni 2022, waarbij eiser werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde en een kantoorgenoot. De heffingsambtenaar werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde en een taxateur. De rechtbank heeft de waarde van de woning beoordeeld aan de hand van een taxatiematrix die door de heffingsambtenaar was overgelegd, waarin de woning werd vergeleken met drie referentiewoningen in de buurt.
De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk had gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld. De rechtbank nam daarbij in overweging dat de referentiewoningen goed vergelijkbaar waren en dat de heffingsambtenaar rekening had gehouden met de verschillen tussen de woningen. Eiser had niet voldoende onderbouwd dat er sprake was van gedateerde voorzieningen of een matige onderhoudstoestand die de waarde van zijn woning zouden drukken.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiser ongegrond, wat betekent dat de vastgestelde WOZ-waarde van € 535.000,- in stand bleef. De rechtbank wees erop dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.