ECLI:NL:RBMNE:2022:465

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 februari 2022
Publicatiedatum
10 februari 2022
Zaaknummer
21/488
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen bouwstop en herstelbesluit inzake monumentale woning in Utrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 9 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, eigenaar van een monumentale woning in Utrecht, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. De eiser had interne werkzaamheden aan zijn woning uitgevoerd zonder de vereiste omgevingsvergunning. Na een melding van mogelijke illegale werkzaamheden heeft het college op 11 mei 2020 een mondelinge bouwstop opgelegd, die op 13 mei 2020 schriftelijk is bevestigd. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze bouwstop, maar het college heeft dit bezwaar ongegrond verklaard in een besluit van 18 december 2020. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft op 12 januari 2022 de zaak behandeld. De rechtbank oordeelde dat het college bevoegd was om de bouwstop op te leggen, omdat eiser niet beschikte over de benodigde omgevingsvergunning voor de werkzaamheden aan het rijksmonument. De rechtbank concludeerde dat de bouwstop terecht was opgelegd en dat het college geen onderscheid hoefde te maken tussen vergunningsplichtige en vergunningsvrije activiteiten. Het beroep van eiser tegen de bouwstop en het herstelbesluit, dat een gedeeltelijke opheffing van de bouwstop inhield, werd ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat eiser onvoldoende had onderbouwd waarom de bouwstop voor meer werkzaamheden opgeheven zou moeten worden. De uitspraak werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/488

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 februari 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. T.D. Rijs),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder (hierna: het college)
(gemachtigde: J. Hillenaar).

Inleiding

Eiser is eigenaar van een monumentale woning aan [adres] in [plaats] . In dit pand heeft eiser interne werkzaamheden laten uitvoeren. Na een binnengekomen melding heeft een toezichthouder van het college op 11 mei 2020 een controle uitgevoerd naar de uitgevoerde werkzaamheden. Tijdens deze controle is een mondelinge bouwstop opgelegd omdat eiser voor de werkzaamheden volgens het college niet beschikte over een daartoe vereiste omgevingsvergunning. De mondelinge opgelegde bouwstop van 11 mei 2020 is op 13 mei 2020 schriftelijk aan eiser bevestigd.
In de bouwstop wordt eiser verplicht om de werkzaamheden in het pand te staken en gestaakt te houden. Als eiser zich niet houdt aan de bouwstop en de werkzaamheden in het pand voorzet, dan verbeurt eiser een eenmalige dwangsom van € 10.000,-.
In het besluit van 18 december 2020 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Op 17 december 2021 (het herstelbesluit) heeft het college een herstelbesluit genomen waarin werkzaamheden aan [adres] weer gedeeltelijk worden toegestaan door het college. Het herstelbesluit is genomen vanwege een door eiser ingediend herstelplan.
De rechtbank heeft het beroep op 12 januari 2022 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Omvang van het geding
Voordat de rechtbank toekomt aan de inhoudelijke beoordeling van de beroepsgronden, stelt de rechtbank eerst de omvang van het geding vast. De rechtbank zal eerst beoordelen of het herstelbesluit onderdeel uitmaakt van deze beroepsprocedure. Na de opgelegde bouwstop heeft eiser een herstelplan laten opstellen en ingediend bij het college. Het betreffende herstelplan betreft een integraal plan van aanpak met daarin de beoogde werkzaamheden aan het pand. Met het herstelplan wil eiser de voorgenomen werkzaamheden voortzetten. Naar aanleiding van dit herstelplan heeft het college een herstelbesluit genomen. In het herstelbesluit overweegt het college het volgende:
hierbij besluiten wij de opgelegde bouwstop van 12 mei 2020 met kenmerk [kenmerk] deels op te heffen, te weten enkel van het uitvoeren van werkzaamheden als genoemd in de bij dit besluit gevoegde bijlage.
In artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) staat dat een beroep van rechtswege mede betrekking heeft op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daar onvoldoende belang bij hebben. De rechtbank is van oordeel dat het herstelbesluit een besluit is tot wijziging van het bestreden besluit. In het herstelplan wordt uitdrukkelijk overwogen dat het herstelplan dient ter gedeeltelijke opheffing van de bouwstop. Met het gedeeltelijk opheffen van de bouwstop wordt de bouwstop gewijzigd. Eiser is het niet eens met het herstelbesluit waardoor hij belang heeft bij beoordeling daarvan. Dat betekent dat het herstelbesluit onderdeel uitmaakt van deze beroepsprocedure. De rechtbank zal het herstelbesluit daarom ook inhoudelijk beoordelen.
Toetsingskader
De bevoegdheid van het college om een bouwstop op te leggen staat in artikel 5.17 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). In dit artikel staat dat een besluit tot last onder bestuursdwang of last onder dwangsom ook kan inhouden dat het bouwen, gebruiken of slopen van een bouwwerk wordt gestaakt. De intentie van een op te leggen bouwstop is dat niet met de uitvoering van het gehele project wordt doorgegaan totdat de uitvoerder van de werkzaamheden daarover overleg heeft gevoerd met het college. Volgens vaste rechtspraak is een bouwstop een spoedmaatregel die wordt opgelegd in afwachting van mogelijke te treffen handhavingsmaatregelen. [1] Een opgelegde bouwstop kan betrekking hebben op het gehele project. Ook vergunningsvrije activiteiten kunnen dus onderdeel uitmaken van een bouwstop. [2] Gelet op de aard en het karakter van de bouwstop kan bij het opleggen van een bouwstop niet zonder meer onderscheid gemaakt worden tussen werkzaamheden waar een omgevingsvergunning voor is vereist en daarvan losstaande, ondergeschikte werkzaamheden.
4. De rechtbank toetst in deze procedure aan de hand van dit toetsingskader of het college op 12 mei 2020 mocht besluiten om de bouwstop aan eiser op te leggen.
Mocht het college een bouwstop opleggen?
5. Bij het college is een melding binnengekomen over mogelijke illegale werkzaamheden in het pand aan [adres] . [adres] is een rijksmonument in [plaats] . Naar aanleiding van deze melding hebben toezichthouders een controle uitgevoerd in het pand. Bij deze controle is door toezichthouders geconstateerd dat een deel van de tussenwand in de gang naar de woonkamer was gesloopt. Ook verlaagde plafonds waren gesloopt. Zowel de gesloopte tussenmuur als de gesloopte plafonds hebben monumentwaarden die beschermd worden. Eiser beschikte niet over een omgevingsvergunning om de uitgevoerde werkzaamheden te verrichten. De toezichthouders hebben om die reden kort na de uitgevoerde controle telefonisch een bouwstop opgelegd aan eiser. De bouwstop heeft betrekking op de activiteiten bouwen en het wijzigen van een rijksmonument. [3]
6. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat eiser een omgevingsvergunning nodig heeft voor de activiteit wijzigen van een rijksmonument. Ook is niet in geschil dat eiser op het moment van de werkzaamheden niet beschikte over deze omgevingsvergunning. Dat betekent dat het college bevoegd was om een bouwstop op te leggen vanwege overtreding van artikel 2.1, eerste lid, onder f, van de Wabo. Gelet op het spoedkarakter van de bouwstop – zoals is overwogen in rechtsoverweging drie – hoefde het college bij het opleggen van deze bouwstop geen onderscheid te maken tussen activiteiten waarvoor een omgevingsvergunning is vereist en omgevingsvergunningsvrije activiteiten. Het college mocht naar het oordeel van de rechtbank een bouwstop opleggen voor het gehele project. Dat wil zeggen voor alle werkzaamheden die op dat moment plaatsvonden in [adres] . Dat later in het herstelbesluit blijkt dat de bouwstop ook is opgelegd voor werkzaamheden die zonder omgevingsvergunning uitgevoerd mochten worden, betekent – gelet op rechtsoverweging drie – niet dat deze geen onderdeel van de opgelegde bouwstop mochten uitmaken. Omdat de rechtbank van oordeel is dat het college terecht een bouwstop heeft opgelegd, kunnen de hiertegen gerichte beroepsgronden niet slagen. Het beroep tegen het bestreden besluit is ongegrond.
Het van rechtswege ontstane beroep tegen het herstelbesluit
7. Het beroep van eiser is, gelet op overweging twee, van rechtswege mede gericht tegen het herstelbesluit. In het herstelbesluit heeft het college de bouwstop opgeheven voor zover de bouwstop zag op vergunningsvrije werkzaamheden. Volgens eiser gaat het herstelbesluit niet ver genoeg. De bouwstop moet voor meer werkzaamheden worden opgeheven.
8. De rechtbank heeft in overweging zes geoordeeld dat de bouwstop terecht is opgelegd. Het herstelbesluit dat voorligt, strekt tot gedeeltelijke wijziging van de bouwstop. De gronden van eiser zijn niet gericht tegen de vergunningsvrije activiteiten die geen onderdeel meer uitmaken van de bouwstop, maar uitsluitend op de werkzaamheden die na het herstelbesluit nog onderdeel uitmaken van de bouwstop. De rechtbank is van oordeel dat eiser onvoldoende heeft onderbouwd welke werkzaamheden nog meer geen onderdeel meer uit mogen maken van de bouwstop. Ook heeft eiser nagelaten te onderbouwen om welke reden deze niet nader genoemde werkzaamheden geen onderdeel meer uit mogen maken van de bouwstop. Dat betekent dat de beroepsgrond tegen het herstelbesluit niet slaagt. Het beroep tegen het herstelbesluit is ongegrond.
Conclusie
9. Het beroep tegen de bouwstop is ongegrond. Het college was bevoegd om een bouwstop op te leggen voor het gehele project.
10. Ook het beroep tegen het herstelbesluit is ongegrond. Eiser heeft onvoldoende gemotiveerd waarom het herstelbesluit onrechtmatig is.
11. Omdat beide beroepen ongegrond zijn, bestaat er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M. van der Linde, rechter, in aanwezigheid van mr. T.E.G. van Heukelom, griffier. De uitspraak is uitgesproken op 9 februari 2022 en zal openbaar gemaakt worden door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Volgens onder meer de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 20 maart 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ4953.
2.De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraak van de Afdeling van 20 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2005.
3.Zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a en f, van de Wabo.