ECLI:NL:RBMNE:2022:486

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 februari 2022
Publicatiedatum
11 februari 2022
Zaaknummer
UTR - 21 _ 4963
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de beslissing van de Belastingdienst/Toeslagen over zorgtoeslag en de verzekeringsstatus van de toeslagpartner

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedaan op 3 februari 2022, staat de zorgtoeslag van eiser centraal. Eiser heeft beroep ingesteld tegen een besluit van de Belastingdienst/Toeslagen, waarin zijn zorgtoeslag voor 2021 opnieuw is vastgesteld op € 415,-. Eiser betwist de hoogte van het voorschot en stelt dat zijn toeslagpartner, die geen zorgverzekering had afgesloten, ten onrechte niet als verzekerde is aangemerkt. De rechtbank behandelt de zaak op basis van de Wet op de zorgtoeslag en de verblijfsstatus van de toeslagpartner. Eiser stelt dat zijn vrouw vanaf het moment van binnenkomst in Nederland recht heeft op zorgtoeslag, omdat zij volgens hem als van rechtswege verzekerd kan worden aangemerkt. De Belastingdienst stelt echter dat de toeslagpartner van eiser gedurende de maanden januari tot en met november 2021 geen rechtmatig verblijf had en dus niet als verzekerde kan worden aangemerkt. De rechtbank oordeelt dat de Belastingdienst terecht heeft vastgesteld dat de toeslagpartner van eiser niet als verzekerde kan worden aangemerkt, omdat zij in die periode geen zorgverzekering had en geen rechtmatig verblijf had. De rechtbank concludeert dat de aanspraak van eiser op zorgtoeslag terecht is vastgesteld op 50% van het bedrag dat hij zou ontvangen als hij en zijn toeslagpartner beide verzekerd zouden zijn. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/4963

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 februari 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J.J. van Ewijk),
en

de Belastingdienst/Toeslagen, verweerder

(gemachtigden: A.N.J. van Dongen en A.A. Wubs).

Procesverloop

In het besluit van 23 juni 2021 (primair besluit) heeft verweerder het voorschot zorgtoeslag van eiser voor 2021 opnieuw berekend en vastgesteld op € 415,-. Ook heeft verweerder het voorschot kindgebonden budget van eiser voor 2021 opnieuw berekend en vastgesteld op € 401,-.
In het besluit van 9 november 2021 (bestreden besluit) is verweerder deels tegemoetgekomen aan het bezwaar van eiser.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 27 januari 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

Waar gaat deze uitspraak over?
1. Partijen zijn het niet eens over de hoogte van het voorschot zorgtoeslag over de maanden januari 2021 tot en met november 2021. De discussie spitst zich toe op de vraag of verweerder terecht aan eiser 50% van het bedrag aan zorgtoeslag heeft toegekend, omdat zijn toeslagpartner geen verzekerde is in de zin van de Wet op de zorgtoeslag. [1]
Wat is het standpunt van eiser?
2. Eiser stelt zich op het standpunt dat zijn echtgenote en toeslagpartner over heel 2021 moet worden aangemerkt als verzekerde in de zin van de Wet op de zorgtoeslag en dat hij aanspraak maakt op 100% van het bedrag aan zorgtoeslag. Eiser erkent dat de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) op 19 november 2021 heeft vastgesteld dat zijn vrouw een verblijfsrecht ontleend aan het EU-recht. Eiser voert aan dat zijn vrouw echter vanaf het moment dat zij Nederland binnenkwam (eind 2020) al van rechtswege verblijfsrecht ontleent aan het EU-recht en dus vanaf dat moment als van rechtswege verzekerd in de zin van de Wet langdurige zorg kan worden aangemerkt. Dat betekent dat zijn vrouw voor heel 2021 moet worden aangemerkt als verzekerde. Volgens eiser baseert verweerder zijn besluit alleen op de verblijfsinformatie die hij van de IND heeft gekregen. Door deze informatie blind te volgen, heeft verweerder zelf onvoldoende onderzoek gedaan naar de verblijfsstatus van eisers vrouw. De onderzoeksplicht van verweerder gaat verder. Ter onderbouwing verwijst eiser naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van der Raad van State (ABRvS). [2]
Wat is het standpunt van verweerder?
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de toeslagpartner van eiser niet als verzekerde kan worden aangemerkt voor de maanden januari tot en met november in 2021. Volgens verweerder blijkt uit informatie van de IND dat de toeslagpartner van eiser vanaf 19 november 2021 rechtmatig verblijf heeft op grond van het EU-recht. Verweerder volgt niet dat hij onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de verblijfsstatus van de toeslagpartner van eiser. Hij verwijst hiervoor naar meerdere stukken die in het dossier zitten. Op de zitting heeft verweerder nog opgemerkt dat de toeslagpartner van eiser voor de maanden januari tot en met november 2021 geen zorgverzekering had afgesloten en zij daarom sowieso niet in aanmerking komt voor zorgtoeslag.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de toeslagpartner van eiser voor de maanden januari tot en met november 2021 terecht niet heeft aangemerkt als verzekerde in de zin van de Wet op de zorgtoeslag. Er is geen aanleiding voor de conclusie dat verweerder onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de verblijfsstatus van de toeslagpartner van eiser en dat verweerder zich niet heeft mogen baseren op de informatie verkregen van de IND.
5. Verweerder heeft een eigen verantwoordelijkheid om het rechtstreeks werkende Unierecht toe te passen en daarom in het geval van eiser te onderzoeken of zijn echtgenoot en toeslagpartner aan het EU-recht een verblijfsrecht kan ontlenen. Dit onderzoek doet hij wel in overleg met de IND (de staatssecretaris), omdat het de primaire verantwoordelijkheid van de staatssecretaris is om te beoordelen of een vreemdeling rechtmatig in Nederland verblijft. Dat is hier ook gebeurd. Naar aanleiding van het bezwaarschrift van eiser heeft verweerder contact gehad met de IND over de verblijfsstatus en verblijfsprocedure van de toeslagpartner van eiser. Zo zit in het dossier informatie over meerdere contactmomenten met de IND over de verblijfsstatus van de toeslagpartner van eiser. Daaruit blijkt dat verweerder diverse vragen aan de IND heeft voorgelegd over de verblijfsstatus van de toeslagpartner van eiser en dat aan verweerder is meegedeeld dat de toeslagpartner van eiser geen rechtmatig verblijf had. Zij voldeed op die momenten nog niet aan alle voorwaarden om haar verblijfsstatus vast te stellen. De onderzoeksplicht van verweerder om samen met de IND te onderzoeken of de echtgenote en toeslagpartner van eiser een verblijfsrecht kan ontlenen aan het EU-recht gaat niet zover dat verweerder zelfstandig moet beoordelen of de toeslagpartner van eiser rechtmatig in Nederland verblijft. Gelet op wat hiervoor is overwogen, volgt de rechtbank eiser dan ook niet dat verweerder niet aan zijn onderzoeksplicht heeft voldaan.
6. Verder heeft verweerder zijn besluit mogen baseren op de door de IND verstrekte informatie. Er zijn namelijk geen concrete aanknopingspunten aangevoerd waardoor moet worden getwijfeld aan de juistheid van die informatie. Ook blijkt uit de door eiser ingediende stukken dat andere instanties (de gemeente Utrecht, Bureau Documenten) onderzoek hebben gedaan naar het verblijfsrecht van de toeslagpartner van eiser. Zo is onder andere onderzoek gedaan naar de rechtsgeldigheid van het huwelijk tussen eiser en zijn toeslagpartner én de geboorte en afstamming van de zoon van de toeslagpartner van eiser. Er is kennelijk ook onderzoek gedaan naar de identiteit en nationaliteit van de toeslagpartner van eiser. Hieruit leidt de rechtbank af dat het, anders dan eiser stelt, kennelijk niet van meet af aan duidelijk was dat de toeslagpartner van eiser een verblijfsrecht ontleent aan het EU-recht.
7. Tot slot overweegt de rechtbank dat de toeslagpartner van eiser in de maanden januari tot en met november 2021 geen kosten heeft gemaakt voor een zorgverzekering. Zij heeft op 30 november 2021 een zorgverzekering afgesloten. Zij had daarom tot die tijd geen zorgverzekering en heeft dus ook geen premie betaald. Zij was toen dus geen verzekerde in de zin van de Wet op de zorgtoeslag. Aangezien de zorgtoeslag een bijdrage is in de kosten van de ziektekostenpremie en de toeslagpartner van eiser deze kosten niet heeft gemaakt, bestaat er voor de toeslagpartner van eiser dan ook geen recht op zorgtoeslag. Voor zover eiser ter zitting heeft gesteld dat zijn toeslagpartner met terugwerkende kracht over 2021 een zorgverzekering kan afsluiten, heeft hij dit niet aannemelijk gemaakt. Bovendien maakt dat de omstandigheid niet anders dat zij in die periode niet als verzekerde in de zin van de Wet langdurige zorg kan worden aangemerkt, zij toen niet verzekeringsplichtig was en dus ook niet als verzekerde op grond van de Wet op de zorgtoeslag kan worden aangemerkt, omdat haar verblijfsrecht toen niet was vastgesteld. [3]
8. Verweerder heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat de toeslagpartner van eiser gedurende de periode van 1 januari 2021 tot 19 november 2021 niet rechtmatig in Nederland verbleef als bedoeld in artikel 8, aanhef en onder a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000. Zij had in die periode namelijk geen verblijfsvergunning of een vastgesteld verblijfsrecht. Dit betekent dat de toeslagpartner van eiser in die periode geen verzekerde is (en ook niet verplicht was zich met een zorgverzekering te laten verzekeren). [4] Nu de toeslagpartner van eiser geen verzekerde is, bedraagt de aanspraak van eiser op een zorgtoeslag vijftig procent van het bedrag aan zorgtoeslag dat hij zou krijgen als hij en zijn toeslagpartner allebei verzekerde zou zijn.
Wat is de conclusie van deze uitspraak?
9. De rechtbank concludeert dat verweerder de aanspraak van eiser op zorgtoeslag voor de maanden januari tot en met november 2021 terecht heeft vastgesteld op 50% van het bedrag aan zorgtoeslag dat hij zou krijgen als hij en zijn toeslagpartner allebei verzekerde zouden zijn. Wat eiser hiertegen heeft aangevoerd, slaagt niet.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A. Banga, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Westerhof, griffier. De beslissing is uitgesproken op 3 februari 2022 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder c in samenhang gelezen met artikel 2, vierde lid, van de Wet op de zorgtoeslag.
2.De uitspraak van 20 februari 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:545).
3.Zie ook de uitspraak van de ABRvS van 19 januari 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BP1334).
4.Op grond van artikel 2.1.1, tweede lid, van de Wet langdurige zorg, artikel 2, eerste lid, van de Zorgverzekeringswet, artikel 1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wet op de zorgtoeslag en artikel 1, aanhef en onder f van de Zorgverzekeringswet.