Verzoekster heeft verzocht om het besluit te schorsen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) beroepsprocedure niet.
De met het Stappenplan gehanteerde gedragslijn past naar het oordeel van de voorzieningenrechter op zichzelf binnen de grenzen die de Alcoholwet aan de ontzeggingsbevoegdheid stelt. Het Stappenplan bevat geen verdere differentiatie ter bepaling van de tijdsduur van de op te leggen ontzegging en ook is niet nader gedefinieerd wanneer een last onder bestuursdwang wordt opgelegd.
Tussen partijen is niet in geschil dat er bij verzoekster in een periode van twaalf maanden drie overtredingen zijn geconstateerd van artikel 20 van de Alcoholwet. Dit maakt dat verweerder bevoegd was om een ontzegging aan verzoekster op te leggen.
Mag een gecombineerde ontzegging en een last onder bestuursdwang?
De voorzieningenrechter overweegt dat de in artikel 44, vierde lid, van de Alcoholwet opgenomen bevoegdheid om een last onder bestuursdwang op te leggen ziet op de handhaving van een op grond van het eerste lid opgelegde ontzegging. Dat betekent dat van het opleggen van een last onder bestuursdwang in beginsel pas sprake kan zijn als een overtreding van een al opgelegde en in werking getreden ontzegging is geconstateerd: als een winkel dus ondanks een ontzegging nog steeds alcohol verkoopt. De last onder bestuursdwang ziet dan op het beëindigen van die overtreding, of op het voorkomen van herhaling daarvan. Het gelijktijdig met de ontzegging opleggen van een last onder bestuursdwang verhoudt zich hier niet mee, omdat dan nog geen overtreding van die ontzegging kan hebben plaatsgevonden.
Dit kan alleen anders zijn als de last onder bestuursdwang moet worden aangemerkt als preventieve handhaving in de zin van artikel 5:7 van de Algemene wet bestuursrecht. Daarvoor is vereist dat het gevaar voor overtreding van de ontzegging klaarblijkelijk dreigt. Dat houdt in dat er met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid een overtreding zal plaatsvinden als er niet preventief wordt gehandhaafd.
De voorzieningenrechter oordeelt dat het dossier geen aanknopingspunten geeft om te zeggen dat er al bij het opleggen van de ontzegging met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid bleek dat verzoekster zich niet aan die ontzegging zou gaan houden. Verweerder was daarom niet bevoegd om gelijktijdig met de ontzegging een preventieve last onder bestuursdwang op te leggen. Alleen al om die reden zal de voorzieningenrechter de last onder bestuursdwang schorsen.
Is de ontzegging voldoende duidelijk omschreven?
In het bestreden besluit staat dat er ook in de [slijterij] , die gevestigd is in hetzelfde pand als de supermarkt, geen zwak-alcoholhoudende dranken mogen worden verkocht wanneer de ontzegging van kracht is. Dit strookt niet met het verweerschrift en de toelichting op de zitting. Verweerder licht toe dat de ontzegging géén betrekking heeft op de slijterij, maar dat met de opmerking in het besluit bedoeld is een signaal af te geven aan verzoekster dat het niet wenselijk is dat de voorraad zwak-alcoholhoudende drank uit de supermarkt naar de slijterij wordt verplaatst voor verkoop. Verweerder benadrukt op zitting dat zij verzoekster niet kan verbieden om de dranken vanuit de slijterij te verkopen, omdat bij de slijterij geen overtredingen van de Alcoholwet zijn geconstateerd.
Het bestreden besluit is op dit punt onjuist omdat er iets anders staat dan verweerder kennelijk bedoelt. Verweerder moet dit gebrek herstellen in de beslissing op bezwaar.
Is er sprake van een herstelsanctie of een bestraffende sanctie?
De voorzieningenrechter stelt op dit punt voorop dat de voorlopige-voorzieningenprocedure zich niet leent voor een uitputtende bespreking van deze vraag. Verzoekster heeft bovendien niet verduidelijkt welke waarborgen in dat verband in het geding zijn. Beoogd is vooral dat de voorzieningenrechter de evenredigheid van het besluit indringend (niet terughoudend) moet toetsen.
Kort samengevat vindt beoordeling plaats aan de hand van de drie zogenoemde Engel-criteria: de classificatie van de maatregel naar nationaal recht, de aard van de overtreding in relatie tot het doel van de norm en de aard en zwaarte van de maatregel.De laatste twee criteria in onderlinge samenhang zijn in dit geval vooral van belang.
12. Verweerder stelt in zijn verweerschrift en op de zitting dat bestraffing het enige doel is van het opleggen van het verkoopverbod.
13. Gelet op het voorgaande is de ontzegging naar het oordeel van de voorzieningenrechter in dit geval te karakteriseren als een bestraffende sanctie. Dit betekent onder andere dat de waarborgen uit artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) van toepassing zijn.
Doorstaat het besluit de evenredigheidstoets?
14. Verweerder heeft ten onrechte niet gemotiveerd waarom hij in dit geval niet kon afzien van zijn bevoegdheid tot het opleggen van de ontzegging, en ook niet waarom de ontzegging met een duur van zes weken noodzakelijk en evenredig is. Verweerder overweegt in het bestreden besluit slechts dat er geen aanleiding is om af te zien van het opleggen van de ontzegging en over de duur van de ontzegging overweegt verweerder helemaal niks. Op de zitting heeft verweerder volstaan met de mededeling dat hij met zes weken “in het midden is gaan zitten van de maximale twaalf weken”. De duur van de ontzegging is daarmee naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende gemotiveerd. Verweerder heeft in het besluit verder ook geen blijk gegeven van een belangenafweging.
15. Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter aanleiding om het verzoek toe te wijzen. Het bezwaar heeft namelijk een redelijke kans van slagen. De belangen die verzoekster heeft om in afwachting daarvan alcohol te kunnen blijven verkopen wegen tegen die achtergrond zwaarder dan de belangen die verweerder heeft bij de handhaving van de Alcoholwet. Hoewel het niet is uitgesloten dat verweerder in de bezwaarfase met een uitvoeriger onderzoek en motivering onder de streep tot dezelfde sanctie kan beslissen, kan de voorzieningenrechter daar op dit moment niet op vooruitlopen. Het bestreden besluit bevat daarvoor geen aanknopingspunten en wat verweerder in het verweerschrift en op de zitting heeft gesteld is onvoldoende om
ondankshet ontbreken van een deugdelijke motivering in het primaire besluit, schorsing daarvan toch achterwege te laten. Hierbij neemt de voorzieningenrechter in ogenschouw dat de ontzegging niet onaanzienlijke en voor een deel mogelijk onomkeerbare gevolgen (permanent verlies van klandizie) voor verzoekster kan hebben. Verzoekster heeft in dat verband aangevoerd dat het verkoopverbod leidt tot grote financiële schade en imagoschade. De enkele niet onderbouwde stelling van verweerder dat het niet aannemelijk is dat er sprake is van imagoschade en dat het omzetverlies beperkt is, overtuigt de voorzieningenrechter niet.
16. Verweerder zal in de beslissing op bezwaar (nader) moeten motiveren wat maakt dat hij in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid om een ontzegging en een last onder bestuursdwang op te leggen, en waarom een ontzegging voor de duur van zes weken gezien de wederzijdse belangen volgens verweerder noodzakelijk en evenredig is.
17. De rechtbank maakt daarbij nog de volgende opmerkingen. Verzoekster heeft gesteld dat het besluit verregaande financiële gevolgen heeft en dat het leidt tot imagoschade. Beide aspecten zijn genoemd in de hiervoor aangehaalde wetsgeschiedenis en zullen door verweerder moeten worden meegewogen. Verweerder moet daarbij rekening houden met factoren zoals omzet, verlies en risico op nevenschade. Verder geeft de voorzieningenrechter verweerder in overweging dat in de wetsgeschiedenis ook naar voren komt dat de impact van een ontzegging kan verschillen naar grootte van de onderneming en naar de duur van de ontzegging. Verweerder zal ook deze aspecten moeten meenemen in zijn herbeoordeling.
18. De voorzieningenrechter merkt in het kader van de weging die verweerder aan de mate van verwijtbaarheid zal moeten geven nog op dat hij de stelling van verzoekster dat haar geen enkel verwijt kan worden gemaakt voor de overtredingen niet kan volgen. Bij een winkelier die alles in het werk stelt om geen alcohol aan minderjarigen te verkopen zal immers niet snel driemaal in twaalf maanden een overtreding worden vastgesteld. De opmerking van verzoekster op de zitting dat de medewerkers wel worden getraind maar “dat sommigen soms net pubers zijn” die dan niet luisteren, vindt de voorzieningenrechter opmerkelijk en in tegenspraak met verzoeksters stelling dat zij er alles aan doet om overtreding te voorkomen. Verzoekster kan er immers ook voor kiezen om alleen medewerkers achter de kassa in te zetten die zij in staat acht het beleid na te leven.
Conclusie en gevolgen
19. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat het besluit van 17 oktober 2022 is geschorst tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
20. Dit betekent dat verzoekster voor nu zwak-alcoholhoudende dranken mag blijven verkopen. Verweerder zal het bestreden besluit moeten heroverwegen. Dit kan ertoe leiden dat verweerder alsnog afziet van het opleggen van de ontzegging of dat verweerder nader motiveert waarom hij alsnog overgaat tot een ontzegging voor een bepaalde duur. Verweerder zal dat nader moeten onderzoeken.
21 De voorzieningenrechter ziet aanleiding te bepalen dat verweerder het griffierecht moet vergoeden en dat verzoekster ook een vergoeding krijgt van haar proceskosten.