ECLI:NL:RBMNE:2022:5226

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 december 2022
Publicatiedatum
8 december 2022
Zaaknummer
UTR 22/5038 en UTR 22/5039
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot sluiting van een bedrijfspand in verband met aangetroffen voorwerpen bestemd voor hennepteelt

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland, gedateerd 9 december 2022, wordt het besluit van de burgemeester van Almere om een bedrijfspand te sluiten, beoordeeld. De sluiting was gebaseerd op het aantreffen van voorwerpen die mogelijk gebruikt konden worden voor de productie van softdrugs. De burgemeester had op 6 mei 2022 besloten tot sluiting van de unit in het bedrijfspand, maar verzoeker, de eigenaar van de unit, ging hiertegen in beroep en vroeg om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter had eerder op 13 juni 2022 al geoordeeld dat het besluit onvoldoende gemotiveerd was, en dat er te weinig informatie was over de feitelijke situatie in de unit.

In de huidige uitspraak concludeert de voorzieningenrechter dat de burgemeester niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de aangetroffen voorwerpen bestemd waren voor beroeps- of bedrijfsmatige hennepteelt. De voorzieningenrechter oordeelt dat de burgemeester niet tot sluiting had mogen overgaan, omdat de onderbouwing van de sluiting ontbrak. De rechtbank vernietigt de besluiten van de burgemeester en herroept het primaire besluit, waarbij de voorzieningenrechter zelf in de zaak voorziet. De burgemeester wordt veroordeeld tot betaling van griffierecht en proceskosten aan verzoeker.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige onderbouwing bij het nemen van bestuursrechtelijke besluiten, vooral wanneer het gaat om ingrijpende maatregelen zoals de sluiting van een pand. De voorzieningenrechter wijst erop dat de burgemeester voldoende bewijs moet leveren dat de aangetroffen voorwerpen daadwerkelijk bestemd zijn voor illegale activiteiten, en dat dit niet alleen op basis van algemene verklaringen kan worden vastgesteld.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 22/5038 en UTR 22/5039
uitspraak van de voorzieningenrechter van 9 december 2022 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [woonplaats 1] , verzoeker

(gemachtigde: mr. J.B.M. Swart),
en

de Burgemeester van de gemeente Almere (burgemeester)

(gemachtigde: mr. J.C. Haan).
Als derde-partij neemt aan de zaken deel: [derde-partij] uit [woonplaats 2] .

Inleiding

1. Deze uitspraak gaat over het besluit van de burgemeester om unit [.] / [..] in het bedrijfspand aan de [adres] in [plaats] voor de duur van drie maanden te sluiten.
2. Op 6 mei 2022 heeft de burgemeester tot deze sluiting besloten. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar ingesteld en een verzoek om voorlopige voorziening ingediend.
3. Bij uitspraak van 13 juni 2022 heeft de voorzieningenrechter de voorziening toegewezen. Volgens de voorzieningenrechter bleek uit het dossier onvoldoende hoe de ter plekke aangetroffen situatie er uit zag. Het besluit was dan ook onvoldoende gemotiveerd.
4. Met het bestreden besluit van 3 oktober 2022 op het bezwaar van verzoeker is de burgemeester bij het besluit tot sluiting gebleven. De burgemeester heeft op 7 november 2022 nog een aanvullend besluit uitgebracht waarbij is besloten dat de sluiting van het bedrijfspand (de voorzieningenrechter begrijpt dat daarmee wordt bedoeld: unit [.] / [..] in het bedrijfspand) op 3 november 2022 in zal gaan. Op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ziet het beroep mede op dit besluit.
5. Verzoeker heeft beroep tegen dit besluit ingesteld. Daarnaast heeft hij een verzoek om voorlopige voorziening ingediend.
6. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 30 november 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigde van de burgemeester. Namens de burgemeester zijn daarnaast dhr. [A] en mr. [B] verschenen.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

7. Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak beslist zij ook op het beroep van verzoeker daartegen. Artikel 8:86 van de Awb maakt dat mogelijk.
Waarom heeft de burgemeester de unit in het pand gesloten?
8. In de unit van het bedrijfspand, waarvan verzoeker de eigenaar is, zijn volgens de burgemeester voorwerpen aangetroffen die worden gebruikt bij de productie van softdrugs. Vanwege de aard en de omvang van de aangetroffen voorwerpen was er geen twijfel over dat de voorwerpen hiervoor bedoeld waren. Dit blijkt uit het Hennepinformatieblad in het dossier en de verklaring van een politiefunctionaris op de hoorzitting in bezwaar dat hem bij het betreden van het pand onmiddellijk duidelijk was waar de voorwerpen voor bedoeld waren. De burgemeester is dan op grond van de Opiumwet bevoegd om het pand te sluiten. [1] Op grond van het Damoclesbeleid is de burgemeester verplicht om van zijn bevoegdheid gebruik te maken, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Deze bijzondere omstandigheden ziet de burgemeester hier niet. Hierbij is van belang dat het pand op een bedrijventerrein ligt dat als potentieel risicogebied wordt aangemerkt en het gaat om een geprioriteerd handhavingsknelpunt. Daarom kon van verzoeker extra alertheid worden gevergd als het gaat om de toezichthoudende rol van een verhuurder. Het is aannemelijk dat verzoeker geen of onvoldoende toezicht heeft gehouden. Door sluiting wordt een situatie beëindigd die schadelijk is voor de kwaliteit van de leefomgeving. Ook gaat hier een sterke signaalfunctie vanuit met preventieve werking.
Waarom vindt verzoeker dat de unit in het pand niet had mogen worden gesloten?
9. Verzoeker voert aan dat de burgemeester niet bevoegd was om tot sluiting over te gaan. De burgemeester heeft onvoldoende gemotiveerd dat sprake was van materiaal dat gebruikt kan worden bij de productie van softdrugs. Het is aan de burgemeester om dit aannemelijk te maken, maar dat daarvan sprake is blijkt onvoldoende uit de stukken in het dossier, zoals de voorzieningenrechter in de uitspraak van 13 juni 2022 ook al heeft geoordeeld. Daarbij komt dat de huurder actief was in de airconditioning, wat een deel van de goederen kan verklaren. De verklaring van de politiefunctionaris op de hoorzitting is onvoldoende duidelijk. Bovendien zegt het feit dat de situatie voor hem, een ervaren politiefunctionaris, duidelijk was, niet direct iets over of het voor verzoeker duidelijk was. Verzoeker wist niet en had geen ernstige redenen om te vermoeden dat de goederen bestemd waren voor een hennepkwekerij. Ook betwist verzoeker dat hij onvoldoende toezicht zou hebben uitgeoefend. Verder betoogt verzoeker dat het niet noodzakelijk was om het pand te sluiten. De unit was namelijk ontruimd, er was een andere huurder en er was geen loop naar het pand. Omdat de situatie was veranderd, kon er van herstel geen sprake meer zijn. Tot slot voert verzoeker aan dat het besluit onevenredig is. Er is namelijk geen persoonlijke verwijtbaarheid van verzoeker en de sluiting heeft impact op verzoeker en zijn nieuwe huurder.
Is de burgemeester bevoegd om het bedrijfspand te sluiten?
10. Op grond van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd een pand te sluiten als hij
op basis van de feitelijke situatie voldoende aannemelijk maakt dat er in het pand voorwerpen aanwezig waren waarvan kan worden geweten of ernstig kan worden vermoed dat deze bestemd waren voor het beroeps- of bedrijfsmatig of grootschalig opzetten van een hennepplantage. [2] Om te beoordelen of sprake is van zo’n situatie moet een bestuurlijke beoordeling worden gedaan die kan worden gebaseerd op de feitelijke omstandigheden zoals door de politie vastgesteld. Dan gaat het bijvoorbeeld om de ter plekke aangetroffen situatie, de aard en de hoeveelheid van de in beslag genomen stof, de aangetroffen voorwerpen en stoffen in onderlinge combinatie en andere uit het opsporingsonderzoek blijkende feitelijkheden zoals resultaten van tapgesprekken of observaties. [3] Verder is van belang dat de burgemeester niet aannemelijk hoeft te maken dat de aangeschreven persoon zelf wetenschap of een ernstig vermoeden had dat de in het pand aanwezige voorwerpen bestemd zijn voor onder meer het telen of bereiden van drugs. Dit kan wel relevant zijn bij de vraag of de burgemeester van zijn bevoegdheid gebruik mocht maken (in het kader van de verwijtbaarheid). [4]
11. De voorzieningenrechter stelt voorop dat de bezwaarschriftenadviescommissie in zijn advies, waar de burgemeester in zijn besluit naar heeft verwezen, heeft opgeschreven dat de burgemeester verplicht is te sluiten als materiaal wordt aangetroffen dat gebruikt kan worden bij de productie van verdovende middelen. Dat de voorwerpen bestemd zijn voor hennepteelt is echter niet voldoende. Zoals hierboven aangegeven, moeten de voorwerpen bestemd zijn voor beroeps- en bedrijfsmatige of grootschalige hennepteelt. De burgemeester heeft niet gemotiveerd waaruit kan worden afgeleid dat daarvan sprake is.
12. Ook kan dit niet worden afgeleid uit de informatie in het dossier over de situatie in unit [.] / [..] in het bedrijfspand. In het dossier is de volgende informatie te vinden. Een toezichthouder heeft op 11 februari 2022 een controle ingesteld in het pand de [adres] . Die controle was in eerste instantie gericht op een ander deel van het bedrijfspand. Uiteindelijk zijn ze ook in de betreffende unit van verzoeker gaan kijken. De toezichthouder geeft in een rapport van 11 februari 2022 aan dat hij zag dat de hele unit gevuld was met materialen die hem ambtshalve bekend zijn als materialen die in hennepkwekerijen worden aangetroffen. Hij heeft toen aan de politiemedewerkers verzocht het onderzoek naar deze ruimte over te nemen. Daarnaast staat in het Hennepinformatiebericht van de politie dat er tijdens een bestuurlijke controle in het pand meerdere hennepgerelateerde goederen zijn aangetroffen. Ook staat hierin een opsomming van de aangetroffen goederen. Onder andere gaat het om assimilatielampen, opticlimates airco’s, koolstoffilters, kachels, sealapparaat en kweektenten. Volgens het bericht geeft de totaal aangetroffen hoeveelheid goederen een indicatie op de voorbereidingshandelingen voor hennepteelt. Verder zitten er een aantal foto’s in het dossier van de aangetroffen situatie. Tot slot heeft een politiefunctionaris op de hoorzitting in bezwaar verklaard dat het voor hem binnen drie seconden duidelijk was wat er aan de hand was in de unit.
13. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de burgemeester met de voorgaande informatie niet aannemelijk heeft gemaakt dat de voorwerpen in de unit bestemd waren voor beroeps- of bedrijfsmatige of grootschalige hennepteelt. Hiervoor is er te weinig informatie over de aangetroffen situatie. Zo mist er in het dossier een beschrijving van de feitelijke situatie zoals door de politie vastgesteld, en is niet duidelijk hoeveel goederen er zijn aangetroffen en wat de aard van deze goederen was. Uit de foto’s kan de voorzieningenrechter dit ook niet afleiden. De voorzieningenrechter ziet op de foto’s dat er veel verschillende voorwerpen in de ruimte liggen. De voorzieningenrechter kan echter niet alle in het Hennepinformatiebericht genoemde voorwerpen (en de hoeveelheid daarvan) achterhalen, en bovendien is duidelijk dat er ook voorwerpen liggen die niet hennepgerelateerd zijn. De verklaring van de politiefunctionaris op zitting en de opmerking van de toezichthouder in de bestuurlijke rapportage vindt de voorzieningenrechter te algemeen om daaruit conclusies te kunnen trekken. Met deze verklaringen wordt immers ook niet duidelijk gemaakt hoe de feitelijke situatie in de unit was.
14. Dat, zoals de burgemeester op de zitting heeft gesteld, deze voorwerpen bij toeval zijn aangetroffen en er dan dus minder bewijs is, betekent niet dat er andere eisen worden gesteld aan de onderbouwing van de bevoegdheid om tot sluiting over te gaan. Ook in dit soort situaties moet de burgemeester aannemelijk maken dat de aangetroffen voorwerpen bestemd waren voor strafbare voorbereidingshandelingen. Als er onvoldoende ligt om dit aannemelijk te maken, dient de burgemeester af te zien van sluiting. Dat de politie geen verdere informatie aan de burgemeester heeft willen overleggen, betekent daarnaast ook niet dat de burgemeester met minder onderbouwing had mogen volstaan. Sluiting van een pand betreft een zware maatregel en mag dan ook alleen worden ingezet als er voldoende grondslag voor is. Daar is hier niet van gebleken. De beroepsgrond slaagt.

Conclusie en gevolgen

15. Uit het voorgaande volgt dat de burgemeester niet tot sluiting heeft mogen overgaan. Het beroep is gegrond en de bestreden besluiten van 3 oktober 2022 en 7 november 2022 moeten worden vernietigd. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien door het bezwaar tegen het primaire besluit gegrond te verklaren, het primaire besluit te herroepen en te bepalen dat de uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde besluiten. De voorzieningenrechter is namelijk van oordeel dat nu de grondslag voor een sluiting ontbreekt, de burgemeester de unit niet meer kan sluiten.
16. De burgemeester heeft bovendien al voldoende de gelegenheid gehad om de gestelde bevoegdheid tot sluiting te onderbouwen. In de uitspraak van 13 juni 2022 heeft de voorzieningenrechter al geoordeeld dat dat de onderbouwing van de bevoegdheid om te sluiten onvoldoende was. De burgemeester is echter niet met nieuwe informatie hierover gekomen in de bezwaar- of de beroepsfase. Daarbij komt dat de burgemeester op zitting heeft verklaard dat de politie hem geen verdere informatie heeft willen verstrekken over de situatie in de unit en er dus niet meer informatie is of kan zijn dan dat er nu ligt. De voorzieningenrechter verwacht daarom ook niet dat het voor de burgemeester nog mogelijk is zijn bevoegdheid tot sluiting met verdere stukken te onderbouwen.
17. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding een voorlopige voorziening te treffen, omdat zij al op het beroep heeft beslist.
18. Omdat het beroep gegrond is moet de burgemeester het griffierecht aan verzoeker vergoeden en krijgt verzoeker ook een vergoeding van zijn proceskosten. De burgemeester moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 2.277,- omdat de gemachtigde van verzoeker een beroepschrift heeft ingediend, een verzoek om een voorlopige voorziening heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 3 oktober 2022 en het besluit van 7 november 2022;
- verklaart het bezwaar van verzoeker gericht tegen het primaire besluit gegrond, herroept dit besluit en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde besluiten;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af;
- bepaalt dat de burgemeester het griffierecht van 2 x € 184,- aan verzoeker moet vergoeden;
- veroordeelt de burgemeester tot betaling van € 2.277,- aan proceskosten aan verzoeker.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.A.M. Elzakkers, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. L. Ruizendaal, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 9 december 2022.
De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.

Voetnoten

1.Artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder b.
2.Artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder b, in samenhang met de artikelen 11a en 11, derde en vijfde lid, van de Opiumwet. Zie ook de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 31 augustus 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:2523).
3.Afdeling 7 september 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:2630).
4.Afdeling 31 augustus 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:2523).