In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 21 december 2022 uitspraak gedaan in een verzetprocedure tegen een dwangbevel dat was uitgevaardigd door de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor Vlees, Vleeswaren, Gemaksvoeding en Pluimveevlees (VLEP). De eiser, aangeduid als [opposant], werd aangemerkt als voormalig statutair bestuurder van de vennootschap [onderneming 1] B.V. en was door VLEP hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor achterstallige pensioenbijdragen over de jaren 2018 en 2019, ter hoogte van € 44.105,25. VLEP had een dwangbevel uitgevaardigd, maar [opposant] kwam hiertegen in verzet.
Tijdens de mondelinge behandeling op 17 november 2022 heeft [opposant] betwist dat hij als bestuurder van [onderneming 1] heeft gefunctioneerd en stelde dat hij niet op de hoogte was van zijn inschrijving als bestuurder in het Handelsregister. De kantonrechter oordeelde dat de inschrijving in het Handelsregister bindende kracht heeft en dat [opposant] onvoldoende bewijs had geleverd om zijn verweer te onderbouwen. Desondanks concludeerde de kantonrechter dat VLEP niet had aangetoond dat [opposant] hoofdelijk aansprakelijk was voor de achterstallige pensioenbijdragen, omdat niet was vastgesteld wanneer [onderneming 1] in gebreke was gebleven met de betaling.
De kantonrechter verklaarde het verzet van [opposant] gegrond en stelde het dwangbevel buiten effect. VLEP werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [opposant]. Dit vonnis is openbaar uitgesproken en uitvoerbaar bij voorraad.