ECLI:NL:RBMNE:2022:5586

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 december 2022
Publicatiedatum
22 december 2022
Zaaknummer
UTR 22/5006 en UTR 22/4724
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een aanvraag voor een urgentieverklaring op basis van geweld en bedreiging in de woning

In deze zaak heeft verzoekster, een zwangere vrouw, een aanvraag ingediend voor een urgentieverklaring bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere, omdat zij en haar dochter in een gewelddadige situatie bij haar moeder woonden. De voorzieningenrechter heeft op 14 december 2022 uitspraak gedaan op het verzoek om voorlopige voorziening en het beroep tegen de afwijzing van de aanvraag. Verzoekster heeft aangevoerd dat zij niet bij haar moeder kan blijven vanwege geweld en bedreiging, maar de voorzieningenrechter oordeelt dat verzoekster niet voldoende objectieve bewijsstukken heeft overgelegd om haar claims te onderbouwen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de aanvraag op basis van de Huisvestingsverordening Almere 2019 is afgewezen, omdat niet is aangetoond dat er sprake is van een levensontwrichtende situatie die een urgentieverklaring rechtvaardigt. De voorzieningenrechter heeft ook de toepassing van de hardheidsclausule beoordeeld, maar oordeelt dat verweerder in redelijkheid geen aanleiding heeft hoeven zien om hiervan af te wijken. De voorzieningenrechter verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om voorlopige voorziening af, waardoor verzoekster geen recht heeft op terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Almere
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 22/5006 en UTR 22/4724
uitspraak van de voorzieningenrechter van 14 december 2022 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoekster] , uit [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. S.A. Adjiembaks),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere, verweerder

(gemachtigden: J.H.S Biervliet en K.K. Bahora).

Inleiding

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster alsmede inzake het beroep tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een urgentieverklaring.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 21 april 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 25 augustus 2022 op het bezwaar van verzoekster is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
3. Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, die inhoudt dat haar een urgentieverklaring wordt verstrekt totdat op haar beroep is beslist.
4. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 1 december 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster, de gemachtigde van verzoekster en de gemachtigden van verweerder.
5. Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak beslist zij ook op het beroep van verzoekster daartegen. Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
Totstandkoming van het besluit
6. Verzoekster heeft op 14 maart 2022 een aanvraag ingediend voor een urgentieverklaring op grond van de gewelddadige situatie waarin zij zich begeeft. Zij heeft aan haar aanvraag ten grondslag gelegd dat zij samen met haar dochter bij haar moeder in huis woonde. De moeder van verzoekster gebruikte vaak verbaal geweld en soms was er sprake van fysiek geweld. Op 12 maart 2022 is de situatie zodanig geëscaleerd dat verzoekster samen met haar dochter de woning heeft verlaten. Verzoekster verbleef daarna bij haar buurvrouw. Op de zitting is gebleken dat verzoekster sinds een maand niet meer bij haar buurvrouw verblijft. Zij bekijkt nu per dag bij welke vrienden zij kan slapen.
7. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat verzoekster niet voldoet aan de voorwaarden voor geweld en bedreiging zoals bedoeld in artikel 11, tweede lid, onder c, in samenhang gelezen met bijlage II, sub 3, onder d, van de Huisvestingsverordening Almere 2019 (Huisvestingsverordening). Verweerder stelt dat niet is gebleken dat instanties, zoals de politie, Blijfgroep of Veilig Thuis, werkzaam op het gebied van geweld of bedreiging de noodzaak voor een andere woning voor verzoekster en haar dochter onderschrijven. Verder ziet verweerder geen grond voor toepassing van de hardheidsclausule als in artikel 27 van de Huisvestingsverordening. Volgens verweerder blijkt uit de aangeleverde stukken niet dat er sprake is van een zodanig uitzonderlijke situatie dat afgeweken moet worden van de Huisvestingsverordening.

Beoordeling van het geschil

Verslag hoorzitting niet compleet

8. Verzoekster voert aan dat hetgeen tijdens de hoorzitting in de bezwaarprocedure is besproken niet geheel is terug te lezen in het verslag van de hoorzitting. Het verwijt van verweerder in het bestreden besluit dat niet is gebleken dat bepaalde instanties betrokken zijn is onterecht. Zij heeft met het proces-verbaal van de politie en verklaringen van de huisarts, Leger des Heils, haar buurvrouw en haar eigen verklaring aangetoond dat wonen bij haar moeder niet mogelijk is. Verweerder heeft tijdens de hoorzitting, nadat eiseres aan had gegeven zwanger te zijn en dit te kunnen onderbouwen met een brief van haar verloskundige, niet aangegeven nog aanvullende stukken noodzakelijk te achten voor de procedure. Bovendien heeft zij op de hoorzitting aangeboden om beeld- en geluidsmateriaal te overleggen, maar verweerder is hier niet op ingegaan vanwege de privacy van haar moeder.
9. In artikel 7:7 van de Awb staat dat van het horen een verslag wordt gemaakt. Dit verslag hoeft geen letterlijke weergave van het horen te bevatten. Voldoende is dat het verslag een zakelijke weergave inhoudt van wat op de hoorzitting is besproken. Artikel 7:7 van de Awb schrijft niet voor in welke vorm het verslag wordt opgemaakt.
10. De voorzieningenrechter stelt vast dat van de hoorzitting een verslag is gemaakt, zodat aan de eisen van artikel 7:7 van de Awb is voldaan. Dat dit verslag misschien niet helemaal volledig is, geeft de voorzieningenrechter geen aanleiding het besluit te vernietigen. De voorzieningenrechter merkt verder op dat ter zitting de inhoud van het geluid- en beeldmateriaal is besproken dat verzoekster wilde overleggen tijdens de hoorzitting en dat dit geen aanleiding geeft om te oordelen dat verweerder dit materiaal had moeten betrekken bij de beoordeling. Het staat namelijk niet vast van welke datum het geluids- en beeldmateriaal is, zodat de voorzieningenrechter niet kan beoordelen of de inhoud van het materiaal binnen de drie maandentermijn te plaatsen is zoals vereist is in sub 3, onder d, van bijlage II van de Huisvestingsverordening en dus ook niet kan beoordelen of het relevant is voor de beoordeling van de aanvraag. Het standpunt van eiseres over de onderbouwing van haar zwangerschap of van eventuele andere instanties over de gewenste urgentie zal de voorzieningenrechter hierna wegen in het kader van haar andere beroepsgronden.
Afwijzing van de urgentieaanvraag
11. Verzoekster is het niet eens met de afwijzing van haar aanvraag en voert daartoe het volgende aan. Verzoekster heeft geen vaste woon- of verblijfplaats meer en teruggaan bij haar moeder is geen optie. Zij heeft geen familie bij wie zij terecht kan en zij is tijdelijk opgevangen door haar buurvrouw/vriendin. Vanwege eerdere miskramen mag verzoekster geen stress ervaren en daarnaast is het van belang dat zij en haar dochter over een zelfstandige woning beschikken zodat verzoekster na de geboorte een stabiele woonsituatie heeft met de kinderen. Verzoekster stelt dat zij meerdere bewijsstukken heeft overgelegd ten aanzien van de situatie bij haar moeder. Ook heeft verzoekster aangeboden om de echo en de afspraken met de verloskundige aan te tonen, maar dat vond verweerder niet relevant.
Voorwaarden voor de urgentieverklaring
12. De voorzieningenrechter overweegt dat verzoekster een aanvraag heeft ingediend op grond van een gewelddadige situatie. Het is deze grond waaraan verweerder vervolgens toetst. Het feit dat verzoekster tijdens de hoorzitting in de bezwaarprocedure heeft aangegeven zwanger te zijn doet niet af aan het toetsingskader van verweerder dat wordt gegeven met de aanvraag. Ten aanzien van het standpunt van verzoekster dat zij tijdens de hoorzitting heeft aangeboden bewijsstukken van haar zwangerschap te overleggen, overweegt de voorzieningenrechter dat uit de beslissing op bezwaar blijkt dat verweerder nimmer heeft betwist dat verzoekster zwanger is. Nadere onderbouwing van haar zwangerschap is in dat kader dan ook niet nodig geweest.
13. Op grond van artikel 11, tweede lid, onder c, van de Huisvestingsverordening wordt een urgentieverklaring afgegeven aan woningenzoekenden die dringend noodzakelijk behoefte hebben aan woonruimte. De behoefte aan woonruimte wordt dringend noodzakelijk geacht indien de woningzoekende op grond van medische of sociale redenen dringend moet omzien naar een andere woonruimte. In bijlage II van de Huisvestingsverordening wordt een nadere toelichting gegeven van de bepalingen in de Huisvestingsverordening. Over de grondslag voor de hiervoor genoemde urgentieverlening staat daarin dat aan het criterium hiertoe wordt voldaan indien op grond van medische en/of sociale omstandigheden sprake is van een levensontwrichtende situatie die alleen kan worden opgelost met (andere) zelfstandige woonruimte op zeer korte termijn. De woningzoekende dient zelf zijn levensontwrichtende woonsituatie aan te tonen en te zorgen voor bewijsmateriaal. Omdat verzoekster de aanvraag heeft ingediend op basis van de gewelddadige situatie in haar moeders huis, geldt dat het geweld of de bedreiging van dien aard moet zijn dat de woningzoekende niet in de oorspronkelijke woning kan of kon blijven. Verder geldt dat het geweld of de bedreiging zich korter dan drie maanden voorafgaand aan de aanvraag tot urgentieverlening moet hebben voorgedaan.
14. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoekster de volgende verklaringen en documenten heeft overgelegd om aan te tonen dat zij door geweld en bedreiging niet meer bij haar moeder kan wonen. Verzoekster meent dat uit de verklaringen wel degelijk blijkt dat sprake is van sociale en medische urgentie:
-
Verklaring van een medewerker van het Leger des Heils;
- Verklaring van de maatschappelijk werker van verzoekster;
- Verklaring van de huisarts;
- Verklaring van de buurvrouw van verzoekster;
- Verklaring van verzoekster;
- Proces-verbaal van aangifte tegen de broer van verzoekster;
- Screenshot van aanmelding voor de opvang IrisZorg;
- Screenshot van aanmelding voor de opvang Kleine woningen;
- Screenshot van de maatschappelijk werker van Blijfgroep;
- Screenshot van aanmelding voor de opvang Moviera.
15. De voorzieningenrechter is gelet op de criteria zoals weergegeven in randnummer 13. van oordeel dat verweerder de aanvraag van verzoekster terecht heeft afgewezen omdat zij niet voldoet aan de hier aan de orde zijnde voorwaarden voor urgentieverlening. De voorzieningenrechter ziet een problematische situatie bij de moeder van verzoekster, maar verzoekster heeft het door haar genoemde geweld of de bedreiging niet met objectieve documenten aangetoond. De voorzieningenrechter vindt steun bij deze uitleg in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 4 september 2020 [1] waarin wordt overwogen dat alleen op basis van objectieve gegevens kan worden aangenomen dat sprake is van geweld of bedreiging in de woning. De verklaringen van een medewerker van het Leger des Heils en van haar maatschappelijk werker gaan voornamelijk over het gesprek dat verzoekster op 15 maart 2022 heeft gehad en over haar familiegeschiedenis. Ook de huisarts schrijft over dit laatste. Ondanks dat hieruit een zeer onprettig beeld naar voren komt, levert het niet bewijs op van geweld of bedreiging in de periode drie maanden voorafgaand aan de aanvraag op. De verklaringen van de buurvrouw en van verzoekster zelf doen dat ook niet, en daarbij komt dat deze niet als objectief zijn aan te merken. Ook heeft verzoekster het geweld of de bedreiging van de moeder niet aangetoond middels het proces-verbaal van de politie. Hieruit blijkt dat verzoekster aangifte heeft gedaan tegen haar broer vanwege eenvoudige mishandeling, maar daaruit blijkt niet dat haar moeder betrokken is geweest bij de mishandeling. Tot slot zijn ook de aanmeldingen bij diverse organisaties voor opvang of huisvesting geen objectieve onderbouwing van het noodzakelijke criterium.
16. Dat verzoekster tijdens de zitting heeft gezegd contact te hebben gehad met Veilig Thuis, vormt geen aanleiding voor een ander oordeel. Zij heeft in dit kader namelijk toegelicht dat Veilig Thuis een rapport heeft opgesteld waarin staat dat er sprake is van een ongezonde situatie, maar zij heeft ook verklaard dat er daarna geen contact is geweest met Veilig Thuis. Het rapport zelf is niet overgelegd in de procedure.
Hardheidsclausule
17. De voorzieningenrechter zal hieronder verder beoordelen of verweerder ten onrechte de hardheidsclausule niet heeft toegepast. Verweerder kan op grond van de hardheidsclausule in artikel 27 van de Huisvestingsverordening afwijken van de verordening ten gunste van een woningzoekende in gevallen waarin strikte naleving van de verordening tot onbillijkheid van overwegende aard zou leiden.
18. De voorzieningenrechter stelt voorop dat het standpunt van verweerder dat verzoekster sinds 24 juli 2014 staat ingeschreven op het woonadres [adres] te Almere en dat zij daar terecht kan, niet overeind kan blijven. Verzoekster heeft immers op de zitting verduidelijkt dat dit adres enkel een postadres is en dat zij daar nooit heeft gewoond. Verweerder heeft dit op de zitting niet betwist.
19. De voorzieningenrechter overweegt verder dat zij begrip heeft voor de situatie van verzoekster en inziet dat de situatie waarin verzoekster verkeert verre van ideaal is. Dit blijkt ook uit de door haar overgelegde verklaringen en haar eigen toelichting ter zitting. De voorzieningenrechter is echter van oordeel dat verweerder gelet op alle feiten en omstandigheden die verzoekster naar voren heeft gebracht, in redelijkheid geen toepassing heeft hoeven geven aan de hardheidsclausule.
20. Ten aanzien van verzoeksters ter zitting herhaalde mededeling dat zij niet bij haar vriend kan verblijven overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Verzoekster heeft aangegeven dat het onmenselijk is om bij haar vriend te verblijven omdat hij al de zorg heeft over twee van zijn kinderen en zijn moeder en dat er voor haar in zijn huis geen plek is. Hieruit volgt echter niet dat het onmogelijk is voor haar om bij haar vriend te verblijven. Dit heeft zij ook niet met documenten aangetoond. Ook verzoekster stelling dat zij niet bij haar overige familieleden terecht kan, heeft zij niet voldoende onderbouwd. Zij heeft slechts aangegeven dat zij nog geen contact met hen heeft opgenomen waardoor zij niet weet of zij bij hen terecht kan. De voorzieningenrechter onderkent de penibele situatie waarin verzoekster verkeert - een zwangere vrouw die op 27 januari 2023 is uitgerekend en die gelet op haar medische voorgeschiedenis geen stress mag ervaren - maar gelet op voornoemde omstandigheden leidt de afwijzing van de aanvraag niet tot een onbillijkheid van overwegende aard die ertoe zou moeten leiden dat zij op basis van de hardheidsclausule een urgentieverklaring moet krijgen. Niet is aangetoond dat verzoekster niet bij haar vriend of overige familieleden terecht kan. Bovendien staat verzoekster op diverse wachtlijsten ingeschreven en uit de documenten van Iriszorg blijkt zij in maart 2023 één jaar staat ingeschreven. Vanaf dat moment is de kans groot dat zij via hen in aanmerking komt voor een woning. Verder heeft de gemachtigde van verweerder tijdens de zitting aangegeven zich in te gaan zetten voor bemiddeling wat betreft tijdelijke opvang. Dit alles betekent dat opvang op korte termijn en ook voor een langere termijn voor haar en haar (dan twee) kind(eren) daarmee gewaarborgd is.
Conclusie
20. De voorzieningenrechter verklaart het beroep ongegrond. Dit betekent dat verweerder de aanvraag van verzoekster terecht heeft afgewezen.
20. Gegeven de beslissing in de hoofdzaak is er geen aanleiding meer voor het treffen van de verzochte voorlopige voorziening, zodat het verzoek wordt afgewezen. Verzoekster krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S. Sari, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 december 2022.
De griffier is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.