ECLI:NL:RBMNE:2022:5613

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 december 2022
Publicatiedatum
22 december 2022
Zaaknummer
UTR 21/3751 en UTR 21/3865
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 21/3751en UTR 21/3865

uitspraak van de meervoudige kamer van 22 december 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. D.M. Moes),
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

(gemachtigde: M. van Mourik).

Inleiding

1. Deze zaak gaat over de WAO-uitkering van eiser. Het Uwv is van oordeel dat eiser in de periode van 1 januari 2017 tot en met 27 november 2018 inkomsten uit hennepteelt heeft genoten. Het Uwv heeft deze inkomsten verrekend met eisers WAO-uitkering en een bedrag van € 58.962,62 aan te veel ontvangen uitkering van hem teruggevorderd. Verder heeft het Uwv besloten maandelijks een bedrag van € 1.036,- op eisers WAO-uitkering in te houden totdat het hele bedrag is terugbetaald.
2. Met het besluit op bezwaar van 29 juli 2021 (bestreden besluit 1) is het Uwv bij de verrekening van de inkomsten en de terugvordering gebleven. Met een afzonderlijk besluit op bezwaar van 29 juli 2021 (bestreden besluit 2) heeft het Uwv het besluit over de maandelijkse inhouding op de WAO-uitkering ingetrokken en is het Uwv akkoord gegaan met eisers voorstel om maandelijks € 500,- terug te betalen.
3. De rechtbank heeft de beroepen op 11 oktober 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn echtgenote, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het Uwv.
4. Bij sluiting van het onderzoek op zitting heeft de rechtbank meegedeeld binnen zes weken uitspraak te doen. De rechtbank heeft deze termijn niet gehaald en partijen bericht uiterlijk zes weken later uitspraak te doen.

Totstandkoming van de besluiten

5. Eiser heeft sinds 1997 een WAO-uitkering, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%. Op 28 november 2018 heeft de politie een in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen in het bedrijfspand aan de [adres] in [vestigingsplaats] . Dit bedrijfspand werd verhuurd aan het bedrijf [bedrijf] V.O.F, waarvan eiser één van de vennoten is. Eiser was ten tijde van de ontdekking van de hennepkwekerij in het pand aanwezig en is door de politie aangehouden.
6. Deze inval heeft geleid tot verschillende processen-verbaal en onderzoeken, waaronder het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij van 24 augustus 2020 en het rapport Handhaving Themaonderzoek van 18 november 2020. Op basis daarvan heeft het Uwv de conclusie getrokken dat eiser in de periode van 1 januari 2017 tot en met 27 november 2018 werkzaamheden heeft verricht en inkomsten heeft genoten, waarvan hij bij het Uwv geen mededeling heeft gedaan. Het Uwv heeft toepassing gegeven aan artikel 44 van de WAO. Op grond van zijn inkomsten was eiser minder dan 15% arbeidsongeschikt. Dit heeft geleid tot de besluiten over de verrekening, terugvordering en invordering.

Beoordeling door de rechtbank

Procesbelang
7. Met het bestreden besluit 2 is het Uwv akkoord gegaan met eisers voorstel tot terugbetaling van een maandelijks bedrag van € 500,-. Op de zitting heeft eiser toegelicht dat hij beroep tegen dit bestreden besluit heeft ingesteld vanwege de samenhang met het beroep tegen bestreden besluit 1. Eiser kan zich niet verenigen met verrekening van de inkomsten en de terugvordering en -als hij gelijk krijgt in zijn standpunt dat hij geen inkomsten heeft gehad-, dan hoeft hij ook geen WAO-uitkering terug te betalen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser daarom procesbelang bij de beoordeling van het bestreden besluit 2.
Verrekening inkomsten uit arbeid en terugvordering
8. De rechtbank beoordeelt of het Uwv over de periode van 1 januari 2017 tot en met 27 november 2018 op juiste wijze toepassing heeft gegeven aan artikel 44 van de WAO en of het Uwv een bedrag van € 58.962,62 van eiser heeft mogen terugvorderen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
9. De rechtbank oordeelt dat het Uwv er op basis van de stukken vanuit heeft mogen gaan dat eiser betrokken is geweest bij de exploitatie van een hennepkwekerij. Het verblijf in het buitenland is geen reden om te oordelen dat eiser de hennepkwekerij niet in een aaneengesloten periode heeft kunnen exploiteren. De rechtbank is verder van oordeel dat de aanvangsdatum van de hennepkwekerij van 1 januari 2017, waarvan het Uwv is uitgegaan, onvoldoende is onderbouwd. Op dit punt krijgt eiser dus gelijk. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen en welke gevolgen dit oordeel heeft.
10. De voor de beoordeling van de beroepen belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Standpunten van partijen
11. Partijen zijn verdeeld over het antwoord op de vraag of eiser de hennepkwekerij de gehele periode heeft geëxploiteerd. Eiser stelt dat hij daar vanwege regelmatig verblijf in het buitenland niet toe in staat was, maar het Uwv ziet in het verblijf in het buitenland geen reden waarom eiser de hennepkwekerij niet kon exploiteren. Ook verschillen partijen van mening over de aanvangsdatum van het oprichten van de hennepkwekerij. Het Uwv gaat uit van 1 januari 2017, terwijl eiser stelt dat dit 1 oktober 2017 moet zijn. Een ander geschilpunt is of eiser inkomsten uit de hennepkwekerij heeft ontvangen en zo ja, wat de hoogte van deze inkomsten is geweest. Eiser stelt dat hij alleen in het eerste kwartaal van 2018 inkomsten heeft ontvangen en niet de gehele periode. Het Uwv gaat er vanuit dat eiser een bedrag van € 230.778,45 aan inkomsten heeft ontvangen. Dit bedrag is geschat. Deze inkomsten heeft het Uwv met terugwerkende kracht verrekend met de WAO-uitkering, omdat eiser de inlichtingenplicht heeft geschonden en hem daarvan een verwijt kan worden gemaakt. Eiser betwist dit. Volgens hem is pas sprake van schending van de inlichtingenplicht als inkomsten daadwerkelijk zijn genoten. Verder voert eiser aan dat de besluitvorming gebaseerd is op onzorgvuldig onderzoek. Het Uwv vindt dat wel zorgvuldig onderzoek heeft plaatsgevonden.
Bewijslastverdeling
12. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) gaat het bij besluiten tot korting van inkomsten uit arbeid en terugvordering van socialezekerheidsuitkeringen om belastende besluiten. Daarbij is het aan het Uwv om de nodige kennis over de relevante feiten en omstandigheden te verzamelen. Die last om informatie te verzamelen brengt mee dat het Uwv feiten moet aandragen aan de hand waarvan het aannemelijk is dat aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 44 en 57 van de WAO is voldaan. Als op grond van de door het Uwv gepresenteerde feiten aannemelijk is dat eiser in de periode van belang inkomsten heeft genoten, dan ligt het op zijn weg om de onjuistheid daarvan met tegenbewijs aannemelijk te maken. Dat moet met gegevens die objectief en verifieerbaar zijn. [1]
Is de hennepkwekerij in een aaneengesloten periode in werking geweest?
13. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv op basis van de dossierstukken aannemelijk gemaakt dat eiser betrokken is geweest bij exploitatie van een hennepkwekerij. Eiser heeft dit later ook toegegeven. Het geschil spitst zich toe op de periode en de hoogte van de inkomsten. Het Uwv is er in navolging van het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij vanuit gegaan dat eiser in de gehele periode van 1 januari 2017 tot en met 28 november 2018 een hennepkwekerij heeft geëxploiteerd en daaruit inkomsten heeft genoten.
14. Uit de stukken blijkt dat eiser in 2017 en 2018 regelmatig periodes in het buitenland verbleef. Volgens eiser kan het Uwv daarom niet gevolgd worden in het standpunt dat de hennepkwekerij aaneengesloten in werking is geweest. Nadat eiser aanvankelijk heeft geweigerd informatie te geven over de hennepkwekerij, heeft hij later bij de politie verklaard dat er drie kweekperiodes zijn geweest. De eerste kweek is in oktober 2017 gerealiseerd en daarvan kon in december 2017 worden geoogst. De tweede oogst heeft eiser er in januari/februari 2018 in gezet. De derde oogst is in september/oktober 2018 gestart en is nog voor het oogsten ontdekt.
15. De rechtbank overweegt dat het standpunt van eiser dat hij vanwege verblijf in het buitenland niet in staat is geweest de hennepkwekerij te exploiteren niet strookt met zijn verklaringen over de drie kweekperiodes en de stukken die hij heeft ingebracht over zijn verblijf in het buitenland. Zo heeft eiser verklaard dat hij in september/oktober 2018 is gestart met de derde kweek, terwijl hij stukken heeft overgelegd waaruit blijkt dat hij in die periode in het buitenland was: van 15 tot en met 24 september 2018 en van 27 september tot en met 13 oktober 2018. Gelet hierop is de rechtbank het met het Uwv eens dat het verblijf in het buitenland geen belemmering is geweest om de hennepkwekerij te exploiteren. Dat volgt uit de verklaringen en stukken van eiser zelf. De rechtbank is van oordeel dat het Uwv heeft kunnen uitgaan van een aaneengesloten periode waarin eiser de hennepkwekerij heeft geëxploiteerd. Eiser heeft niet met bewijsstukken aannemelijk gemaakt dat er maar sprake is geweest van drie kweekperiodes en hij alleen in die periode werkzaamheden in de hennepkwekerij heeft verricht en daaruit inkomsten heeft gehad.
Wanneer is de hennepkwekerij opgericht?
16. Het Uwv heeft dus van een aaneengesloten periode kunnen uitgaan, maar de vraag die partijen ook verdeeld houdt is wanneer eiser is gestart met de hennepkwekerij. Eiser stelt onder verwijzing naar het vonnis in de strafzaak van 3 juni 2022 dat moet worden uitgegaan van 1 oktober 2017 als datum waarop hij is begonnen met de hennepkwekerij.
17. Het Uwv gaat uit van 1 januari 2017 als startdatum. Die datum komt uit het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij. Daaraan ligt ten grondslag dat de aangetroffen koolstoffilters en het filterdoek vervuild waren en dat vervuiling pas na langere tijd optreedt, waardoor dit duidt op een langere kweekperiode. In het rapport is ook vermeld dat de politie op 23 september 2016 een anonieme melding heeft ontvangen over een hennepplantage op het adres [adres] , maar dat bij een onderzoek met een warmtebeeldcamera geen indicatie voor een kwekerij is waargenomen. Daarnaast staat in het rapport dat op 22 december 2016 bij het pand [adres] , dat op ongeveer 10 meter afstand van nummer [nummer] ligt, een sterke hennepgeur is geconstateerd. Het rapport maakt ook melding van een voertuig dat op 28 november 2018 voor de deur van de [adres] stond. Dit voertuig is op twee eerdere momenten geregistreerd: op 27 maart 2017 is hennepafval in het voertuig aangetroffen en op 7 oktober 2016 werd dit voertuig gecontroleerd na verdachte omstandigheden waarbij de zoon van eiser betrokken was. Het rapport vermeldt tenslotte dat er contante stortingen van grote bedragen zijn geweest op rekeningen die (mede) op naam van eiser staan. Er zijn geen data vermeld waarop die stortingen zijn verricht.
18. De rechtbank vindt de aanvangsdatum van 1 januari 2017 niet overtuigend. Daarbij betrekt zij dat uit de stukken duidelijk is geworden dat ook in het pand [adres] een hennepkwekerij is aangetroffen. De waargenomen hennepgeur bij dit pand zou dus goed daarvan afkomstig kunnen zijn geweest en niet van het pand [adres] . Op de zitting heeft eiser verklaard dat het voertuig van de eigenaar van het pand [adres] was en dat hij dit voertuig vaker leende. De rechtbank ziet geen reden hieraan te twijfelen. De in het voertuig aangetroffen hennepresten hoeven niet afkomstig te zijn geweest van eisers hennepkwekerij, maar kunnen net zo goed van de kwekerij in het pand [adres] zijn geweest. Aan de anonieme melding kan naar het oordeel van de rechtbank geen betekenis worden toegekend, omdat uit de daaropvolgende controle geen aanwijzingen voor een hennepkwekerij naar voren zijn gekomen. De gemachtigde van eiser heeft op de zitting toegelicht dat een afwijkende warmtemeting in november 2018 juist de reden was voor binnentreding. Dan blijft nog over als aanwijzing voor aanvangsdatum van 1 januari 2017 de geconstateerde vervuiling, maar dat vindt de rechtbank onvoldoende aanknopingspunt om van die datum uit te gaan. Weliswaar vermeldt het rapport dat de vervuiling pas na langere periode optreedt en duidt op een langere kweekperiode, maar in het rapport staat ook dat een exacte periode op basis van de vervuiling niet is vast te stellen. Omdat het Uwv in het eigen onderzoek en in het bestreden besluit geen andere argumenten heeft gesteld op grond waarvan van 1 januari 2017 kan worden uitgegaan, is de rechtbank van oordeel dat de aanvangsdatum in het bestreden besluit onvoldoende is onderbouwd en dat daarnaar onvoldoende onderzoek is gedaan.
Is de inlichtingenplicht geschonden?
19. De vraag of eiser de inlichtingenplicht heeft geschonden is van belang omdat alleen dan met terugwerkende kracht toepassing mag worden gegeven aan artikel 44 van de WAO. Eiser is van mening dat de inlichtingenplicht alleen geldt als daadwerkelijk inkomsten zijn ontvangen. Hij vindt dus dat hij de inlichtingenplicht niet de hele periode heeft geschonden, maar alleen over de periode januari 2018 tot en met april 2018, omdat hij alleen in die periode daadwerkelijk inkomsten heeft genoten. De rechtbank is het hier niet mee eens. Uit rechtspraak van de Raad blijkt dat zowel het starten als exploiteren van een hennepkwekerij omstandigheden zijn waarvan de belanghebbende redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op uitkering en waarvan onverwijld mededeling moet worden gedaan, ongeacht of daaruit inkomsten worden verworven. [2] Eiser heeft van het starten en exploiteren van de hennepkwekerij geen melding gemaakt bij het Uwv. Daarmee heeft hij de inlichtingenplicht uit artikel 80 van de WAO geschonden. Dit betekent dat het Uwv met terugwerkende kracht toepassing heeft mogen geven aan artikel 44 van de WAO.

Conclusie en gevolgen

20. Gelet op overweging 18 is het beroep tegen het bestreden besluit 1 gegrond. De rechtbank zal dit bestreden besluit vernietigen wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht.
21. De rechtbank ziet gelet op de aard van het gebrek geen mogelijkheid om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank verwacht niet dat een nadere motivering voor de datum van 1 januari 2017 kan worden gegeven. Het Uwv zal opnieuw naar de periode moeten kijken en een latere aanvangsdatum moeten bepalen. Omdat dit doorwerkt in de hoogte van de geschatte inkomsten, bespreekt de rechtbank de beroepsgrond daarover niet. Omdat dit ook gevolgen zal hebben voor de hoogte van de terugvordering, vernietigt de rechtbank ook het bestreden besluit 2, voor zover daarbij de betalingsregeling is afgesproken dat maandelijks € 500,- op de WAO-uitkering wordt ingehouden. Met het bestreden besluit 2 is ook het primaire besluit van 10 maart 2021 ingetrokken, maar de vernietiging ziet hier niet op.
22. Het Uwv zal opnieuw op het bezwaar moeten beslissen met inachtneming van deze uitspraak. Daarbij zal het Uwv dus opnieuw moeten onderzoeken en motiveren vanaf welke datum eiser met het kweken van hennep is gestart. Het Uwv moet opnieuw de inkomsten berekenen over de aangepaste periode en toepassing geven aan artikel 44 van de WAO. Bij het vaststellen van de terugvordering moet het Uwv het bedrag dat eiser inmiddels al heeft voldaan daarop in mindering brengen.
23. De rechtbank geeft het Uwv zes weken om opnieuw op de bezwaren te beslissen. Deze termijn gaat pas lopen als de termijn om hoger beroep in te stellen is verstreken of, als hoger beroep wordt ingesteld, als daarop is beslist. [3]
24. Omdat de beroepen gegrond zijn moet Uwv het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten.
25. De rechtbank beschouwt de zaken vanwege de inhoud als samenhangende zaken. Daarom blijft de hoogte van de vergoeding beperkt tot het bedrag dat in één zaak zou worden toegekend. [4] De gemachtigde van eiser heeft een beroepschrift ingediend en aan de zitting deelgenomen. De vergoeding daarvoor bedraagt € 1.518,- Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Het Uwv moet de vergoeding betalen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit 1;
- vernietigt het bestreden besluit 2, voor zover daarbij de betalingsregeling is afgesproken dat maandelijks € 500,- op de WAO-uitkering wordt ingehouden;
- draagt het Uwv op binnen zes weken na de dag nadat de termijn om hoger beroep in te stellen ongebruikt is verstreken, of als hoger beroep wordt ingesteld, na de dag nadat daarop is beslist, een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat Uwv het griffierecht van € 49,- in beide zaken aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt Uwv tot betaling van € 1.518,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.E.H.G. Visser, voorzitter, en mr. S.C.A. van Kuijeren en mr. M.M. Brink, leden, in aanwezigheid van mr. S.C.J. van der Hoorn, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 december 2022.
de voorzitter is verhinderd dezeuitspraak te ondertekenen
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO)
Op grond van artikel 44, eerste lid, aanhef en onder b, van de WAO wordt, indien degene die recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering, inkomen geniet doordat hij arbeid is gaan verrichten, die arbeid gedurende een aaneengesloten tijdvak van vijf jaar niet aangemerkt als arbeid als bedoeld in artikel 18, vijfde lid, en wordt de arbeidsongeschiktheidsuitkering niet ingetrokken of herzien, doch wordt de uitkering uitbetaald tot een bedrag ter grootte van de arbeidsongeschiktheidsuitkering, zoals deze zou zijn vastgesteld, indien die arbeid wel de in artikel 18, vijfde lid, bedoelde arbeid zou zijn.
Artikel 57, eerste lid, van de WAO bepaalt dat de uitkering die onverschuldigd is betaald door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen teruggevorderd.
In artikel 80, eerste lid, van de WAO staat dat degene die in het genot is van een arbeidsongeschiktheidsuitkering verplicht is aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, op zijn verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling te doen van alle feiten of omstandigheden, waarvan het hem redelijkerwijs duidelijk is dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op of de hoogte van de arbeidsongeschiktheidsuitkering of het bedrag dat daarvan wordt betaald.

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld de uitspraak van 10 juli 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2240.
2.Bijvoorbeeld de uitspraak van 9 oktober 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX9977.
3.Artikel 8:106 van de Algemene wet bestuursrecht.
4.Artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht.