ECLI:NL:RBMNE:2022:564

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 februari 2022
Publicatiedatum
17 februari 2022
Zaaknummer
9343243 UC EXPL 21-5128
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van onbetaalde factuur met gedeeltelijke toewijzing

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 16 februari 2022 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen [eiseres] B.V. en [gedaagde] B.V. [eiseres] vorderde betaling van een onbetaalde factuur van € 5.563,90, die bestond uit een hoofdsom, rente en buitengerechtelijke incassokosten. De factuur was verzonden voor werkzaamheden die in 2019 waren verricht in opdracht van [gedaagde]. [gedaagde] heeft een deel van de werkzaamheden erkend, maar betwistte de hoogte van de kosten en de betaling van de overige werkzaamheden. De kantonrechter oordeelde dat [gedaagde] niet gehouden was het volledige bedrag te betalen, maar slechts een deel van de factuur, namelijk € 3.245,46, inclusief BTW. De kantonrechter overwoog dat [gedaagde] in verzuim was geraakt met de betaling en dat wettelijke handelsrente vanaf 5 maart 2021 verschuldigd was. Daarnaast werden buitengerechtelijke incassokosten toegewezen tot het wettelijke tarief. [gedaagde] werd veroordeeld in de proceskosten, die op € 1.108,13 werden begroot. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 9343243 UC EXPL 21-5128 CMR/51145
Vonnis van 16 februari 2022
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats 1] ,
verder ook te noemen: [eiseres] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. M.L.V. Siebrands,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats 2] ,
verder ook te noemen: [gedaagde] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. R.A. Rila.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 8 juli 2021 met producties;
- de conclusie van antwoord met producties;
- de mondelinge behandeling van 6 januari 2022 waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt.
1.2.
Vervolgens is bepaald dat vonnis zal worden gewezen.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] is een onderneming in tuinaanleg, onderhoud en grond- en waterwerken. [gedaagde] is een aannemingsbedrijf in de algemene burgerlijke en utiliteitsbouw.
2.2.
[eiseres] heeft in opdracht van [gedaagde] in 2019 een aantal werkzaamheden verricht in [plaatsnaam] ten behoeve van de heer [A] , een klant van [gedaagde] .
2.3.
[eiseres] heeft op 7 mei 2019, 20 mei 2019 en 19 februari 2021 aan [gedaagde] facturen gestuurd. [gedaagde] heeft de facturen van 7 mei 2019 en 20 mei 2019 betaald, maar de factuur van 19 februari 2021 niet.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [gedaagde] om aan [eiseres] een bedrag van € 5.563,90 te betalen (bestaande uit € 4.824,51 aan hoofdsom, € 131,94 aan rente tot 8 juli 2021 en € 607,45 aan buitengerechtelijke incassokosten), te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente over € 4.824,51 vanaf 8 juli 2021 tot de dag van betaling en met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
Aan haar vordering legt [eiseres] het volgende ten grondslag. [eiseres] heeft in opdracht van [gedaagde] werkzaamheden verricht in de periode 24 september 2019 tot en met 5 november 2019. Op 19 februari 2021 heeft [eiseres] voor deze werkzaamheden een factuur gestuurd met een bedrag van € 4.824,51. [gedaagde] is tekortgeschoten in de nakoming van de tussen partijen gesloten overeenkomst van opdracht door deze factuur niet te betalen.
3.3.
[gedaagde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de vordering met als conclusie dat de kantonrechter deze zal afwijzen, met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten.
3.4.
[gedaagde] voert allereerst aan dat zijn verweer niet in de dagvaarding staat vermeld, waardoor [eiseres] niet heeft voldaan aan de substantiëringsplicht. [gedaagde] baseert haar verweer verder op het volgende. [gedaagde] heeft voor een aantal werkzaamheden die op de factuur van 19 februari 2021 staan genoemd opdracht gegeven, namelijk voor de opruimwerkzaamheden van 24 en 25 september 2019 en voor het leveren en zetten van buispalen en het transport van een kraan op 1 november 2019. Voor de overige werkzaamheden die op de factuur staan heeft [gedaagde] geen opdracht gegeven. Deze hoeft hij dan ook niet te betalen. Ook zijn de kosten die [eiseres] in rekening heeft gebracht voor de opruimwerkzaamheden te hoog. Bovendien is de factuur van 19 februari 2021 erg laat naar [gedaagde] gestuurd, waardoor zij niet kan controleren of de werkzaamheden daadwerkelijk zijn verricht.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Heeft [eiseres] voldaan aan de substantiëringsplicht?

4.1.
[gedaagde] stelt dat [eiseres] niet heeft voldaan aan de substantiëringsplicht van artikel 111 lid 3 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, omdat haar verweer bij [eiseres] bekend was en dit niet in de dagvaarding staat vermeld. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat [eiseres] en [gedaagde] een telefoongesprek hebben gevoerd nadat [eiseres] de factuur aan [gedaagde] heeft opgestuurd. Tijdens dit gesprek heeft [gedaagde] aangegeven dat zij de factuur niet zal betalen omdat deze erg laat is opgestuurd. Dit verweer is niet in de dagvaarding genoemd. Omdat dit verweer tijdens de mondelinge behandeling is besproken, is de schending van de substantiëringsplicht voldoende hersteld en is [gedaagde] niet in haar rechtsbelangen geschaad. De kantonrechter ziet daarom geen aanleiding hier gevolgen aan te verbinden.
Is [gedaagde] gehouden de factuur van 19 februari 2021 te betalen?
4.2.
Vooropgesteld wordt dat [gedaagde] heeft erkend dat zij voor een deel van de werkzaamheden die in rekening wordt gebracht op de factuur opdracht heeft gegeven. De werkzaamheden van 1 november 2019 voor een bedrag van in totaal € 2.640,46 inclusief BTW worden volledig erkend. Dit moet dan ook door [gedaagde] worden betaald.
4.3.
[gedaagde] erkent ook opdracht gegeven te hebben voor het opruimen van bouwmaterialen, maar zij betwist de hoogte van het in rekening gebrachte bedrag. [gedaagde] voert aan dat het aantal uren dat in rekening is gebracht voor het opruimen te hoog is. Zij heeft immers niet voor dit aantal uren opdracht gegeven en het is ook niet meer te controleren.
4.4.
De kantonrechter overweegt dat vast staat dat door [gedaagde] opdracht is gegeven voor het verrichten van de opruimwerkzaamheden. Vooral omdat de factuur met betrekking tot die werkzaamheden meer dan een jaar na de werkzaamheden aan [gedaagde] is gestuurd, is voor haar niet meer te beoordelen of het aantal gedeclareerde uren redelijk is en [eiseres] heeft het aantal gedeclareerde uren verder ook niet onderbouwd. Zo is er geen arbeidsurenregistratie overgelegd, en evenmin een schriftelijke overeenkomst waaruit blijkt dat [gedaagde] opdracht heeft gegeven voor 24 uur opruimen.
Gelet op deze omstandigheden is [gedaagde] niet gehouden het volledige bedrag dat [eiseres] in rekening heeft gebracht te betalen. Wel is [gedaagde] een redelijk loon verschuldigd op grond van artikel 7:405 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek. Zij heeft immers opdracht gegeven voor het opruimen van bouwmaterialen. De kantonrechter stelt het redelijk loon vast op de helft van het door [eiseres] in rekening gebrachte bedrag. Dit komt neer op een bedrag van € 605,00 inclusief BTW.
4.5.
Wat betreft de overige werkzaamheden die op de factuur in rekening zijn gebracht, voert [gedaagde] aan dat zij daar geen opdracht voor heeft gegeven. Omdat [eiseres] zich op de rechtsgevolgen beroept van haar stelling dat [gedaagde] haar opdracht heeft gegeven voor deze werkzaamheden, ligt het op de weg van [eiseres] om deze stelling te onderbouwen en bij een gemotiveerde betwisting te bewijzen. De kantonrechter is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat [gedaagde] voor de overige werkzaamheden opdracht heeft gegeven. Er is geen schriftelijke overeenkomst waar de inhoud van de opdracht uit kan worden afgeleid. Ook anderszins is niet gebleken dat [gedaagde] opdracht heeft gegeven voor deze werkzaamheden. [gedaagde] is daarom niet gehouden de overige werkzaamheden die op de factuur staan te betalen.
4.6.
[eiseres] heeft tijdens de mondelinge behandeling nog een bewijsaanbod gedaan. Zij stelt dat [A] , de klant ten behoeve van wie de werkzaamheden zijn verricht, kan verklaren over welke werkzaamheden wel en niet zijn uitgevoerd door [eiseres] . [eiseres] heeft echter niet gesteld dat [A] kan verklaren dat [gedaagde] opdracht heeft gegeven voor de werkzaamheden waar de factuur van 19 februari 2021 op ziet. De kantonrechter zal het bewijsaanbod daarom passeren.
4.7.
[gedaagde] is gezien het bovenstaande gehouden een deel van de factuur van 19 februari 2021 te betalen. Een bedrag van € 3.245,46 inclusief BTW zal worden toegewezen.
Wettelijke handelsrente
4.8.
[gedaagde] is op 5 maart 2021 in verzuim geraakt met betaling van de factuur van 19 februari 2021, omdat hij deze niet binnen de gestelde termijn van 14 dagen heeft betaald. Omdat het bedrag dat [gedaagde] dient te betalen lager is dan wat op de factuur staat, zal de wettelijke handelsrente vanaf 5 maart 2021 worden toegewezen over een bedrag van € 3.245,46.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.9.
[eiseres] maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. [eiseres] heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Anders dan [gedaagde] aanvoert, is het sturen van een enkele brief voldoende. [1] Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief dat hoort bij de toewijsbaar geoordeelde hoofdsom. Het bedrag zal daarom worden toegewezen tot het wettelijke tarief van € 449,55 dat aansluit bij de toewijsbaar geoordeelde hoofdsom.
Proceskosten
4.10.
[gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding € 103,13
- griffierecht € 507,00
- salaris gemachtigde €
498,00(2 punten x tarief € 249,00)
Totaal € 1.108,13

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] tegen bewijs van kwijting te betalen € 3.695,01 met de wettelijke handelsrente over € 3.245,46 vanaf 5 maart 2021 tot de dag van betaling;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiseres] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 1.108,13, waarin begrepen € 498,00 aan salaris gemachtigde;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.H. Charbon, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 16 februari 2022.

Voetnoten

1.HR 13 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1405.