ECLI:NL:RBMNE:2022:603

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 februari 2022
Publicatiedatum
21 februari 2022
Zaaknummer
UTR21_333
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen inzake Ziektewetuitkering

Op 21 februari 2022 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. O. Labordus, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, vertegenwoordigd door mr. S. Roodenburg. Eiseres had beroep ingesteld tegen het besluit van 30 juli 2020, waarin haar bezwaar tegen het primaire besluit van 14 juni 2019 ongegrond werd verklaard. Dit primaire besluit hield in dat eiseres per 15 juli 2019 geen recht meer had op een uitkering op grond van de Ziektewet, omdat zij in staat werd geacht meer dan 65% van haar maatmanloon te verdienen. De rechtbank heeft het beroep op 1 september 2021 behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van verweerder. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst om aanvullende informatie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep te verkrijgen. Na het indienen van aanvullende rapportages door de betrokken artsen, heeft de rechtbank besloten om zonder nadere zitting uitspraak te doen.

In de overwegingen van de rechtbank werd vastgesteld dat de medische beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep zorgvuldig was en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de conclusies die waren getrokken over de belastbaarheid van eiseres. Eiseres had aangevoerd dat de verzekeringsarts onvoldoende rekening had gehouden met haar beperkingen, maar de rechtbank oordeelde dat de verzekeringsarts voldoende gemotiveerd had waarom bepaalde beperkingen niet nodig waren. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit, ondanks een gebrekkige onderbouwing, niet tot een andere uitkomst zou hebben geleid en dat eiseres niet benadeeld was. Het beroep werd ongegrond verklaard, maar de rechtbank droeg verweerder wel op het griffierecht van € 48,- aan eiseres te vergoeden en veroordeelde verweerder tot betaling van de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 1.518,-.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/333

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 februari 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. O. Labordus),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. S. Roodenburg).

Procesverloop

In het besluit van 14 juni 2019 (primair besluit) heeft verweerder meegedeeld dat eiseres per 15 juli 2019 geen recht meer heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW), omdat zij op 29 april 2019 meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd (haar maatmanloon).
In het besluit van 30 juli 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 1 september 2021 met behulp van een beeld/geluidverbinding op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting van 1 september 2021 geschorst om de verzekeringsarts bezwaar en beroep een nadere reactie te laten geven op het rapport van verzekeringsarts [A] ( [A] ) van 9 juni 2021. Vervolgens zijn de volgende stukken bij de rechtbank binnengekomen:
- het rapport van verzekeringsarts bezwaar en beroep [B] van
7 september 2021;
  • de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 7 september 2021;
  • het rapport van arbeidsdeskundige bezwaar en beroep [C] van
14 september 2021 met de onderliggende stukken;
  • de reactie van verweerder van 15 september 2021;
  • de reactie van eiseres van 8 oktober 2021.
Partijen hebben de rechtbank toestemming gegeven om zonder nadere zitting uitspraak te doen. De rechtbank heeft bepaald dat die zitting achterwege blijft en heeft het onderzoek hierna gesloten.

Overwegingen

Voorgeschiedenis
1.1.
Het laatste werk van eiseres bestond uit het geven van begeleiding en persoonlijke zorg aan een oudere dame op basis van een PGB. Eiseres heeft zich per 30 april 2018 ziekgemeld met nekklachten, klachten aan haar linkerarm, -hand en vingers (dominante kant). Later is het Carpaal Tunnel Syndroom (CTS) aan beide kanten vastgesteld. In een later stadium namen haar psychische klachten toe en kreeg zij een depressie.
1.2.
Op 29 april 2019 heeft een eerstejaars ziektewet-beoordeling (EZWB) plaatsgevonden. Hierbij werd uitgegaan van de diagnoses stemmingsstoornis en CTS. De arts heeft op
7 mei 2019 een FML opgesteld waarin beperkingen zijn opgenomen in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren, fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen en werktijden. De primaire arbeidsdeskundige heeft op grond hiervan vastgesteld dat eiseres 73,17% van haar maatmanloon kan verdienen. Het primaire besluit is hierop gebaseerd.
1.3.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 6 juli 2020 gerapporteerd dat er geen medische redenen zijn om af te wijken van het oordeel van de primaire arts. Hierna heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep berekend dat eiseres 72,03% van haar maatmanloon kan verdienen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft één van de primair geduide functies laten vervallen, maar er zijn voldoende functies overgebleven om tot een berekening van de restverdiencapaciteit te komen. Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
Grondslag van het bestreden besluit
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiseres per
15 juli 2019 geen ZW-uitkering meer krijgt, omdat zij op 29 april 2019 meer dan 65% van haar maatmanloon kan verdienen. Daarbij heeft verweerder zich gebaseerd op medische en arbeidskundige rapportages.
Beoordelingskader
3. De rechtbank stelt voorop dat verweerder besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, wanneer deze op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn. Het is aan eiseres aan te voeren (en zo nodig aannemelijk te maken) dat de rapporten niet aan de genoemde eisen voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is.
Voor het aannemelijk maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapport van een arts noodzakelijk. Dit brengt mee dat de manier waarop iemand zelf zijn gezondheidsklachten ervaart, niet voldoende is voor het aannemen van een hogere mate van arbeidsongeschiktheid.
Medische beoordeling
4. Eiseres voert aan dat de medische beoordeling onjuist is omdat de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende rekening heeft gehouden met haar beperkingen. De beperking die de verzekeringsarts bezwaar en beroep op het punt van samenwerken heeft aangenomen is niet verstrekkend genoeg omdat alleen intensieve samenwerking beperkt wordt geacht. Daarnaast moet er volgens eiseres een beperking ten aanzien van hand- en vingergebruik worden aangenomen omdat zij verminderde knijpkracht heeft.
Samenwerken
5. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft eiseres alleen beperkt geacht voor intensief samenwerken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft hierover op 7 september 2021 gerapporteerd dat eiseres op de datum in geding (15 juli 2019) vaak geprikkeld was en dat zij dat ook wel op derden afreageerde. Dat staat een intensieve samenwerkingsrelatie in de weg maar sluit volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep samenwerken waarbij ieder zijn eigen taak doet met een onderlinge afstemming en overleg niet uit.
Hand- en vingergebruik
6. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 30 augustus 2021 gerapporteerd de primaire verzekeringsarts niet te kunnen volgen dat de knijpkracht beperkt moet worden omdat eiseres dit aangeeft en omdat dit past bij de diagnose CTS. Ten tijde van het onderzoek bij de primaire verzekeringsarts had eiseres het gevoel minder kracht in de handen te hebben. Toen werd echter een normale knijpkracht geobjectiveerd. Een FML is geen weergave van klachten. Bovendien past het feit dat ondertussen de handklachten niet meer aanwezig zijn zonder dat een operatieve ingreep heeft plaatsgevonden, niet bij een ernstiger invaliderend CTS dan waar de primaire verzekeringsarts van uit ging, aldus de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
Beoordeling
7. De rechtbank ziet in wat eiseres aanvoert geen aanleiding voor het oordeel dat de medische beoordeling onjuist is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft uitgebreid gereageerd op het rapport van verzekeringsarts [A] dat eiseres in beroep heeft ingebracht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft inzichtelijk gemotiveerd waarom de diverse beperkingen die volgens [A] moeten worden aangenomen, al dan niet aan de orde zijn. De rechtbank kan de verzekeringsarts bezwaar en beroep in die motivering volgen. De conclusie van [A] dat samenwerken alleen mogelijk is bij een tevoren vastgestelde taak, sluit aan op de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat dit niet betekent dat samenwerken in het geheel niet mogelijk is. Verder kan de rechtbank de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgen dat er geen beperking voor knijpkracht moet worden aangenomen omdat bij het onderzoek bij de primaire verzekeringsarts een normale knijpkracht werd waargenomen.
Passeren van gebrek in het bestreden besluit
8. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de FML in beroep gewijzigd door hierin extra beperkingen aan te nemen. In de aanvullende rapportage van 7 september 2021 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep dit gemotiveerd. De rechtbank stelt op grond hiervan vast dat de medische onderbouwing van het bestreden besluit gebrekkig was, maar dat dit gebrek in de beroepsfase is hersteld. De rechtbank is van oordeel dat eiseres niet is benadeeld door dit gebrek. Ook als dit gebrek zich niet zou hebben voorgedaan, zou -gelet op wat hierna wordt overwogen- een besluit met gelijke uitkomst zijn genomen. De rechtbank zal daarom het gebrek in het bestreden besluit met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht passeren.
Arbeidskundige beoordeling
9. Eiseres stelt dat zij de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geduide functies niet kan verrichten omdat haar belastbaarheid hierin wordt overschreden op de punten van samenwerken en hand- en vingergebruik.
10. De rechtbank vindt dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende heeft gemotiveerd dat de drie geduide functies in overeenstemming zijn met de belastbaarheid van
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft op basis van de in beroep aangepaste FML een nieuwe beoordeling in CBBS uitgevoerd. Alle in bezwaar geduide functies zijn volgens de arbeidsdeskundige onveranderd passend bij de krachten en bekwaamheden van eiseres. De wijzigingen in de FML leiden niet tot overschrijdingen van de belastbaarheid in de functies. Het verdienvermogen van eiseres is 72,03% gebleven.
Conclusie
11. Het beroep is ongegrond.
Griffierecht en proceskostenvergoeding
12. Vanwege het in overweging 8. geconstateerde gebrek zal de rechtbank bepalen dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht aan haar vergoedt. Daarnaast veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.M.T. Bouwman, griffier. De uitspraak is uitgesproken op 21 februari 2022 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
de rechter is verhinderd om deze uitspraak mede te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.