ECLI:NL:RBMNE:2022:611

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 februari 2022
Publicatiedatum
21 februari 2022
Zaaknummer
UTR_21_354
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing WIA-uitkering wegens onvoldoende arbeidsongeschiktheid

Op 2 februari 2022 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres, die geen uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) ontvangt, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiseres had zich ziekgemeld op 22 december 2017 en ontving aanvankelijk een uitkering op basis van de Ziektewet, maar deze werd per 12 december 2018 beëindigd. Na een beoordeling in het kader van de WIA op 9 december 2019, werd eiseres als 0% arbeidsongeschikt beoordeeld. Dit leidde tot een primair besluit van de verweerder dat eiseres per 20 december 2019 geen WIA-uitkering meer zou ontvangen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht.

Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard. In de procedure heeft eiseres aangevoerd dat het psychiatrisch onderzoek onzorgvuldig was en dat de diagnose van haar behandelend psychiater gevolgd moest worden. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de rapporten van de verzekeringsartsen zorgvuldig tot stand zijn gekomen en dat er geen tegenstrijdigheden waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de informatie van de behandelend psychiater heeft meegewogen in zijn beoordeling.

De rechtbank concludeert dat de verzekeringsarts zich op de conclusies van psychiater [D] van Psyon heeft mogen baseren, en dat de medische beoordeling van eiseres niet onzorgvuldig of onjuist was. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/354

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 februari 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. E.F. de Roy van Zuydewijn).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[derde belanghebbende], gemachtigde [gemachtigde] .

Procesverloop

In het besluit van 24 april 2020 (primair besluit) heeft verweerder meegedeeld dat eiseres per 20 december 2019 geen uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) krijgt, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
In het besluit van 16 december 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Derde-partij ((ex-)werkgever) heeft verklaard aan het geding te willen deelnemen. Eiseres heeft geen toestemming gegeven om stukken die medische gegevens bevatten aan de
(ex-)werkgever toe te zenden. De rechtbank heeft de medische stukken met toepassing van artikel 8:32, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) doen toekomen aan de door de werkgever ingeschakelde gemachtigde [gemachtigde] .
De rechtbank heeft het beroep op 29 september 2021 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar echtgenoot [A] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Derde-partij is, met vooraf bericht, niet verschenen.

Overwegingen

Geheimhouding
1. De rechtbank overweegt allereerst dat zij, nu eiseres geen toestemming heeft gegeven om gedingstukken die medische gegevens bevatten ter kennisname aan (ex-)werkgever te verstrekken, de motivering van haar oordeel voor zover nodig zal beperken teneinde te voorkomen dat deze gegevens alsnog openbaar worden.
Voorgeschiedenis
2.1.
Eiseres heeft voor het laatst als schoonmaakster gewerkt. Zij heeft zich op
22 december 2017 ziekgemeld. In december 2018 heeft een Eerstejaars ziektewetbeoordeling (EZWB) plaatsgevonden. Op basis hiervan is de uitkering van eiseres op grond van de Ziektewet (ZW) per 12 december 2018 beëindigd. Het bezwaar dat eiseres hiertegen heeft gemaakt is gegrond verklaard.
2.2.
Bij de EZWB van 13 juni 2019 is eiseres niet belastbaar geacht voor haar eigen werk maar wel voor passend werk. Verzekeringsarts [B] ( [B] ) heeft overwogen om een psychiatrische expertise aan te vragen omdat het een medisch bijzonder verhaal is. Uiteindelijk is hier niet voor gekozen en is besloten een FACT-behandeling af te wachten.
2.3.
Verzekeringsarts [C] ( [C] ) heeft eiseres op 9 december 2019 gezien in het kader van de onderhavige WIA-beoordeling. De verzekeringsarts heeft meerdere inconsistenties bij het psychisch onderzoek en afwijkend gedrag bij eiseres geconstateerd. Er blijkt geen FACT-behandeling te zijn opgestart. Op verzoek van [C] heeft psychiater [D] ( [D] ) van Psyon een expertise verricht. Hiervan is op 27 februari 2020 een rapportage opgemaakt. [D] heeft een geestelijke stoornis als diagnose gesteld en gewezen op een hoge score op de symptoomvaliditeitstest (SVT). De primaire verzekeringsarts heeft naar aanleiding van deze expertise een functionele mogelijkheden lijst (FML) opgemaakt. De primaire arbeidsdeskundige heeft eiseres op basis van deze FML 0% arbeidsongeschikt geacht. Het primaire besluit is hierop gebaseerd.
2.4.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit en in de bezwaarprocedure informatie van haar behandelend psychiater [E] ( [E] ) ingebracht. Deze psychiater heeft als diagnose een andere geestelijke stoornis vastgesteld dan psychiater [D] . Verzekeringsarts bezwaar en beroep [F] heeft op 9 december 2020 geconcludeerd dat de FML in stand kan blijven met een aanscherping van de urenbeperking voor maximaal 4 uur per dag en 20 uur per week. Op grond hiervan heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep eiseres 6,16% arbeidsongeschikt geacht. Vervolgens heeft verweerder het betreden besluit genomen.
Grondslag van het besluit
3. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiseres per
20 december 2019 geen WIA-uitkering krijgt, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is (6,16%). Daarbij heeft verweerder zich gebaseerd op medische en arbeidskundige rapportages.
Beoordelingskader
4. De rechtbank stelt voorop dat verweerder besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, wanneer deze op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn. Het is aan eiseres aan te voeren (en zo nodig aannemelijk te maken) dat de rapporten niet aan de genoemde eisen voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. Voor het aannemelijk maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapport van een arts noodzakelijk. Dit brengt mee dat de manier waarop iemand zelf zijn gezondheidsklachten ervaart, geen toereikende grondslag vormt voor het aannemen van een hogere mate van arbeidsongeschiktheid.
Rapportage van Psyon
5. Psychiater [D] van Psyon heeft op 27 februari 2020 gerapporteerd dat uit de opgevraagde informatie bij de behandelaar van eiseres blijkt dat eiseres wordt behandeld voor een geestelijke stoornis. Differentiaal diagnostisch overweegt haar behandelaar nog een andere geestelijke stoornis. Volgens [D] voldoet eiseres gedeeltelijk aan dit beeld. Gezien de hoge score van eiseres op de symptoomvalidatietest is het volgens [D] namelijk de vraag hoe betrouwbaar deze anamnese is. Een dergelijke score vormt een sterke aanwijzing voor symptoomaggravatie. De indruk wordt versterkt door de ernstige cognitieve beperkingen die eiseres claimt, maar die nergens in het psychiatrisch onderzoek leiden tot merkbare problemen. Er is sprake van een gebrek aan detaillering van de klachten en het beloop. De klachten blijven ook bij doorvragen vaag. De klachten mogen volgens [D] niet zonder meer vertaald worden naar een psychiatrische stoornis. De diagnose die de behandelend psychiater heeft gesteld kan [D] om die reden binnen het onderhavige onderzoek niet bevestigen. De algemene presentatie geeft geen aanleiding om een ernstig psychiatrisch toestandsbeeld te veronderstellen. [D] heeft geadviseerd om de gepresenteerde klachten vooral te interpreteren in het licht van aanpassingsproblematiek en haar gebrek aan daginvulling en negatieve ervaringen op het werk.
Zorgvuldigheid
6. Eiseres voert aan dat het psychiatrisch onderzoek bij Psyon onzorgvuldig is verricht, omdat psychiater [D] van een verkeerde diagnose is uitgegaan. Eiseres stelt dat haar behandelend psychiater [E] moet worden gevolgd in de diagnose die zij heeft gesteld. Volgens eiseres had hierover informatie bij de behandelend arts moeten worden ingewonnen. Verder wijst eiseres op een medisch advies van Argonaut van 13 mei 2019 waarin haar geestelijke problematiek wordt vermeld.
7. De rechtbank ziet in wat eiseres heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het onderzoek onzorgvuldig, tegenstrijdig of onvoldoende begrijpelijk is geweest. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 20 december 2020 gerapporteerd dat hij het dossier heeft bestudeerd, eiseres heeft gezien op de hoorzitting van 9 december 2020 en informatie van de behandelende sector bij de heroverweging heeft betrokken. Anders dan eiseres stelt, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep medische informatie van de behandelend sector bij de beoordeling meegewogen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft namelijk de brief van behandelend psychiater [E] van 2 december 2020 en de diagnose die daarin wordt gesteld bij de beoordeling betrokken. Ook psychiater [D] van Psyon was bekend met de informatie van psychiater [E] en heeft over het verschil in diagnoses gerapporteerd dat de ernstige cognitieve beperkingen die eiseres claimt, nergens tot merkbare problemen in het psychiatrisch onderzoek leiden. Psychiater [D] was er niet toe gehouden om overleg met de behandelend psychiater te plegen over andersluidende bevindingen.
8. De rechtbank vindt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep zich op de conclusies van psychiater [D] van Psyon heeft mogen baseren. De conclusies van [D] zijn logisch, inzichtelijk en goed onderbouwd. De brief van de behandelend psychiater [E] van
2 december 2020 die eiseres heeft ingebracht bevat slechts een korte vermelding van de door [E] gestelde diagnose en een opsomming van de medicatie die eiseres gebruikt. Dit is onvoldoende om aannemelijk te maken dat de medische beoordeling van psychiater [D] onzorgvuldig is opgemaakt en/of onjuist is. Anders dan eiseres heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding om aan de onafhankelijkheid van [D] te twijfelen. Het enkele feit dat deze psychiater door verweerder is ingeschakeld is daartoe onvoldoende.
9. Het medisch advies van arts indicatie en advies [G] ( [G] ) van Argonaut van 13 mei 2019 is in het kader van de beoordeling van een aanvraag voor een ontheffing van het inburgeringsexamen opgemaakt. Hierbij gaat het om een ander beoordelingskader dan het beoordelingskader op grond van de Wet WIA dat in deze beroepsprocedure aan de orde is. Verder ziet het onderzoek van Argonaut op een andere beoordelingsdatum
(13 mei 2019) dan de datum waar het in deze beroepsprocedure over gaat
(20 december 2019). Bovendien heeft [G] eiseres niet zelf onderzocht, in tegenstelling tot psychiater [D] van Psyon. Gelet op het voorgaande kan verwijzing door eiseres naar het medisch advies van Argonaut haar niet baten.
10. Rekening houdend met de beperkingen zoals die door de verzekeringsarts in een FML zijn vastgelegd heeft de arbeidskundige bezwaar en beroep vastgesteld dat eiseres haar eigen werk als medewerker schoonmaak kan verrichten. Daarnaast zijn voor eiseres 3 functies geselecteerd die eiseres ook kan verrichten. Het verlies aan verdiencapaciteit bedraagt 6,16%. Omdat dit minder dan 35% is, heeft verweerder terecht besloten dat eiseres met ingang van 20 december 2019 geen recht op een uitkering op grond van de WIA heeft.
Conclusie
10. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.M.T. Bouwman, griffier. De uitspraak is uitgesproken op 2 februari 2022 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
de rechter en de griffier zijn verhinderd om deze uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.