ECLI:NL:RBMNE:2022:6163

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 november 2022
Publicatiedatum
31 januari 2023
Zaaknummer
22/1535
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van een ZW-uitkering en de juistheid van de medische beoordeling

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van eiseres door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Eiseres meldde zich ziek op 21 juli 2020 en na een eerstejaarsziektewetbeoordeling op 20 juli 2021, werd haar medegedeeld dat zij per 19 september 2021 geen uitkering meer zou ontvangen, omdat zij in staat werd geacht om meer dan 65% van haar oude loon te verdienen met de geduide functies. Eiseres maakte bezwaar tegen dit besluit, maar dit werd niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft op 15 november 2022 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij zij oordeelde dat het Uwv terecht had besloten dat eiseres geschikt was voor haar eigen werk. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende rekening heeft gehouden met de klachten van eiseres, waaronder PTSS en chronische bekkenklachten. Eiseres had geen nieuwe medische informatie overgelegd die haar standpunt onderbouwde. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat het Uwv het griffierecht aan eiseres moest vergoeden, omdat de besluitvorming niet zuiver was verlopen. De beëindiging van de ZW-uitkering per 23 november 2021 werd bevestigd, maar de rechtbank oordeelde dat het Uwv het griffierecht van € 50,- aan eiseres moest vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/1535

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 november 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (het Uwv).
(gemachtigde: J.H. Swart).

Inleiding

Eiseres meldde zich ziek op 21 juli 2020 ziek. Daarvoor was zij werkzaam als secretaresse bij [vereniging] voor gemiddeld 18 uur per week. Op 20 juli 2021 bereikte eiseres het einde van het eerste ziektejaar.
Hierna vond een eerstejaarsziektewetbeoordeling (EZWb) plaats, waarvan de bevindingen zijn vastgelegd in het rapport van de verzekeringsarts van 3 augustus 2021. De arbeidsmogelijkheden van eiseres zijn vastgelegd in de functionele mogelijkhedenlijst van
8 juli 2021. Op 17 augustus 2021 vond een arbeidskundige beoordeling plaats en zijn drie functies geduid: productiemedewerker industrie, receptionist en samensteller kunststof- en rubberproducten. Met het besluit van 18 augustus 2021 is aan eiseres meegedeeld dat zij vanaf 19 september 2021 geen uitkering meer krijgt op grond van de Ziektewet (hierna: ZW) omdat zij op 20 juli 2021 met de geduide functies meer dan 65% kon verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Het bezwaar van eiseres tegen dit besluit is met het besluit van 25 november 2021 niet-ontvankelijk verklaard omdat zij geen procesbelang zou hebben vanwege haar nieuwe ziekmelding op 20 september 2021.
De ziekmelding van 20 september 2021 is beoordeeld door een verzekeringsarts, waarvan de bevindingen zijn vastgelegd in het rapport van 16 november 2021. Met het primaire besluit van 19 november 2021 is aan eiseres meegedeeld dat zij vanaf 23 november 2021 weer arbeidsgeschikt is voor haar eigen werk. Met ‘het eigen werk’ zijn de functies bedoeld die door de arbeidsdeskundige in het rapport van 17 augustus 2021 zijn geduid. Met het bestreden besluit van 22 februari 2022 heeft het Uwv het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 24 augustus 2022. Eiseres is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ook was de echtgenoot van eiseres bij de zitting aanwezig.
Eiseres heeft in de tussentijd per 10 mei 2022 een nieuwe ZW-uitkering toegekend gekregen. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting daarom geschorst om het Uwv in de gelegenheid te stellen de consequenties op papier te zetten voor eiseres als zij de procedure voortzet en zij daarbij gelijk of ongelijk heeft of als zij haar beroep intrekt.
Het Uwv heeft dit gedaan bij brief van 25 augustus 2022. Eiseres heeft hierop gereageerd met haar e-mail van 15 september 2022. Zij heeft aangegeven de procedure te willen voortzetten. Het Uwv heeft hierop gereageerd met zijn brief van 28 september 2021. Nadat partijen toestemming hebben gegeven voor het achterwege blijven van een nadere zitting, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Geschil en beoordelingskader

1. Het Uwv heeft de ZW-uitkering van eiseres per 23 november 2021 beëindigd, omdat zij volgens het Uwv geschikt is voor haar ‘eigen werk’, wat in haar geval de in het kader van de EZWb geduide functies zijn. Eiseres vindt dat zij wel recht heeft op een ZW-uitkering. Volgens eiseres heeft het Uwv onvoldoende rekening gehouden met haar klachten en beperkingen.
2. In deze zaak zal de rechtbank beoordelen of het Uwv terecht heeft beslist dat eiseres geschikt is voor de eerder geduide functies, zodat zij met ingang van 23 november 2021 geen recht meer heeft op een ZW-uitkering.
3. Bij haar beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het Uwv besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen. Die rapporten moeten dan wel aan drie voorwaarden voldoen. De rapporten:
- zijn op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen;
- bevatten geen tegenstrijdigheden;
- zijn voldoende begrijpelijk.
Het is aan een eiser om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat rapporten niet aan de drie voorwaarden voldoen of dat de medische beoordeling niet klopt. Voor het aannemelijk maken dat de medische beoordeling onjuist is, is in principe een rapport van een arts of medisch behandelaar noodzakelijk. Dit betekent dat hoe eiseres zich zelf voelt zónder dat daar een medische onderbouwing voor is, niet genoeg is om bij de rechtbank gelijk te krijgen.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Eiseres krijgt dus geen gelijk.
De rechtbank zal aan de hand van de beroepsgronden van eiseres uitleggen hoe zij tot die conclusie is gekomen.
5. De ziekmelding van eiseres per 20 september 2021 ligt binnen vier weken na de beëindiging van de ZW-uitkering als gevolg van de EZWb. Het Uwv moet in zo’n situatie de ziekmelding per 20 september 2021 beschouwen als een geclaimde eerste dag van arbeidsongeschiktheid. Iemand heeft recht op ziekengeld als hij ongeschikt is tot het verrichten van ‘zijn arbeid’ als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken. [1] Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep wordt met ‘zijn arbeid’ in principe bedoeld de arbeid die een verzekerde als laatste voor zijn ziekmelding deed. Dit is in het geval van eiseres anders, omdat zij op het moment van de EZWb nog steeds ongeschikt was voor haar oude werk en niet aan een nieuwe functie was begonnen, maar wel meer dan 65% van haar oude loon kon verdienen met de functies die tijdens die EZWb zijn geselecteerd. In zo’n situatie moet het Uwv bij een nieuwe ziekmelding niet kijken naar het oude werk van eiseres, maar naar de functies die geselecteerd zijn tijdens de EZWb. Het gaat daarbij om elk van deze functies afzonderlijk, zodat het voldoende is wanneer zij één van de geselecteerde functies kan doen. Het Uwv heeft daarom terecht onderzocht of eiseres in staat is tot het verrichten van de functies die in het kader van de EZWb zijn geduid.
Medische beoordeling
6. Eiseres voert aan dat zij meer beperkingen heeft dan door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is vastgesteld. Eiseres is na het overlijden van haar zoontje psychisch vastgelopen. Bij eiseres is PTSS vastgesteld en zij kampt met gestagneerde rouw. Eiseres heeft tevens last van chronische bekkenklachten en chronische vermoeidheid. Deze klachten zijn toegenomen door haar psychische gesteldheid. Eiseres heeft een behandeling met EMDR-therapie afgerond waardoor zij haar trauma herbeleefde. Dit zorgde ervoor dat eiseres emotioneel nog slechter werd.
7. De rechtbank stelt vast dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in haar rapport van 18 februari 2022 rekening heeft gehouden met de klachten zoals eiseres die noemt. In het rapport vermeldt ze dat gesproken kan worden van een ziektebeeld bestaande uit somatische klachten, namelijk vermoeidheid en pijnklachten lage rug/bekken met een aspecifiek karakter, die zijn gerelateerd aan psychische klachten, waarbij de psychische klachten de laatste tijd steeds meer op de voorgrond zijn komen te staan en worden verklaard als PTSS. De verzekeringsarts bezwaar en beroep vermeldt in haar rapport ook dat eiseres baat heeft gehad bij de EMDR-therapie. Vanwege deze klachten zijn voor eiseres beperkingen aangenomen in het persoonlijk en sociaal functioneren. Eiseres is niet in staat mentaal zwaar belastend en stressvol werk te verrichten. Zij is aangewezen op een voorspelbare werksituatie en werk zonder deadlines, productiepieken en leidinggevende aspecten. Ook is zij beperkt in het omgaan met conflicten, intensief samenwerken en intensieve contacten met klanten. Vanwege vermoeidheid en pijnklachten is zij beperkt ten aanzien van zwaar fysiek werk en zware rug- en beenbelastende factoren.
8. Eiseres en het Uwv gaan dus uit van dezelfde klachten. Ze zijn het alleen niet eens over de vraag wat eiseres met deze klachten nog wel en wat zij niet kan doen. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten om te twijfelen aan het oordeel van de verzekeringsarts. De rechtbank begrijpt dat eiseres dit anders ziet, maar het is juist de specifieke deskundigheid van de verzekeringsarts om op basis van medisch objectiveerbare klachten beperkingen vast te stellen. Hier komt bij dat eiseres haar beroep niet met nieuwe medische informatie heeft onderbouwd waaruit blijkt dat zij verdergaand beperkt moet worden geacht. De beroepsgrond slaagt niet.
9. Eiseres voert daarnaast nog aan dat ten onrechte geen rekening is gehouden met de intensieve dagbehandeling van twee weken die zij bij Traumacentrum Nederland heeft gevolgd. Eiseres heeft op de zitting toegelicht dat zij in november 2021 een doorverwijzing kreeg en dat zij twee intake gesprekken in december 2021 heeft gehad. Eiseres is in februari 2022 gestart met de behandeling, echter kreeg zij corona, waarna de behandeling in maart 2022 verder is gegaan.
10. Op de zitting is besproken in hoeverre de primaire verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij hun beoordeling rekening kunnen houden met behandelingen die nog plaats zullen vinden na 23 november 2021, de datum in geding. In het kader van een WIA-beoordeling is het bijvoorbeeld mogelijk om in de beoordeling mee te nemen als de aanvrager binnen drie maanden zijn of haar arbeidsvermogen verliest. Het Uwv heeft gelijk dat bij een nieuwe ziekmelding, zoals nu het geval is bij eiseres, alleen haar medische situatie op 23 november 2021 moet worden beoordeeld en dat niet ook rekening kan worden gehouden met gebeurtenissen die zich in de drie maanden daarna hebben voorgedaan. [2] De therapie die eiseres na de datum in geding heeft gevolgd bij Traumacentrum Nederland heeft het Uwv daarom terecht niet meegenomen in de beoordeling.
Arbeidskundige beoordeling
11. Tegen de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit heeft eiseres geen beroepsgronden naar voren gebracht. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd dat de functies van productiemedewerker industrie (samenstellen van producten), receptionist en samensteller kunststof- en rubberproducten de belastbaarheid van eiseres niet overschrijden. Het gaat om eenvoudig werk met veel structuur. Ook sluiten de functies aan bij de vaardigheden en werkervaring van eiseres.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Het Uwv moet wel het griffierecht aan eiseres vergoeden. [3] Dit komt omdat de besluitvorming van het Uwv niet zuiver is verlopen. Zoals het Uwv op de zitting heeft toegelicht zijn het bezwaar van eiseres tegen de EZWb en haar nieuwe ziekmelding naast en door elkaar gaan lopen, terwijl dat niet had gemoeten. De ZW-uitkering is daarom ook pas per 23 november beëindigd. Dit werd pas op de zitting duidelijk. De rechtbank ziet hier reden in om te bepalen dat het Uwv het griffierecht van eiseres vergoedt.
13. Het gevolg van deze procedure is dat de ZW-uitkering van eiseres terecht per
23 november 2021 is beëindigd. Dit betekent ook dat voor deze ZW-uitkering in februari 2022 niet het einde van de wachttijd is bereikt. Daardoor zal voor deze periode ook geen WIA-beoordeling meer plaatsvinden om te bekijken of eiseres per februari 2022 recht heeft op een WIA-uitkering. Mogelijk is dit na twee jaar anders voor de ZW-uitkering die per
10 mei 2022 aan eiseres is toegekend.
14. Eiseres heeft verder geen proceskosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- bepaalt dat het Uwv het griffierecht van € 50,- aan eiseres moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Wolbrink, rechter, in aanwezigheid van
mr. G.M.C.P. Maarhuis, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
15 november 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit volgt uit artikel 19 van de Ziektewet.
2.Het Schattingsbesluit is bij een beoordeling in het kader van artikel 19 van de ZW niet van toepassing. Zie ook de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 19 november 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2899.
3.De rechtbank bepaalt dat op grond van artikel 8:74, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht.