ECLI:NL:RBMNE:2022:6324
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-waarde van een woning en de beoordeling van de heffingsambtenaar
In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedaan op 19 december 2022, wordt het beroep van eiser tegen de WOZ-waarde van zijn woning beoordeeld. De heffingsambtenaar had de WOZ-waarde vastgesteld op € 141.000,- per waardepeildatum 1 januari 2020, wat geldt voor het belastingjaar 2021. Eiser, vertegenwoordigd door mr. D.A.N. Bartels, betwistte deze waarde en stelde dat deze met € 5.000,- verlaagd moest worden naar € 136.000,-. De heffingsambtenaar, vertegenwoordigd door B.A. Schras, handhaafde de vastgestelde waarde en onderbouwde deze met een taxatiematrix waarin de woning van eiser werd vergeleken met drie referentiewoningen.
De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld. De rechtbank overwoog dat de referentiewoningen, ondanks dat ze niet op openbare websites waren aangeboden, bruikbare uitgangspunten waren voor de waardebepaling. Eiser had aangevoerd dat de referentiewoningen onderhands waren verkocht en dat dit de waarde beïnvloedde, maar de rechtbank vond de onderbouwing van de heffingsambtenaar overtuigend. De rechtbank concludeerde dat de waarde in het economische verkeer correct was vastgesteld en dat de beroepsgrond van eiser niet kon slagen.
Daarnaast had eiser verzocht om een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, maar de rechtbank wees dit verzoek af. De procedure had binnen de redelijke termijn van twee jaar plaatsgevonden, en de rechtbank zag geen reden om deze termijn te verkorten. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af.