ECLI:NL:RBMNE:2022:688

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 januari 2022
Publicatiedatum
24 februari 2022
Zaaknummer
UTR 21/3838
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen uitspraak over niet tijdig beslissen door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 17 januari 2022 uitspraak gedaan in een verzetsprocedure tegen een eerdere uitspraak van 28 oktober 2021. Het verzet is ingediend door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort, die in deze procedure als opposant optreedt. De zaak betreft een beroep dat door twee derde-belanghebbenden is ingediend op 13 september 2021, omdat de opposant niet tijdig had beslist op hun bezwaar van 4 augustus 2021. De rechtbank had in de eerdere uitspraak het beroep gegrond verklaard, maar de opposant was het daar niet mee eens en heeft verzet aangetekend.

Tijdens de zitting op 15 december 2021 is de opposant vertegenwoordigd door de heer [A]. De gemachtigde van de derde-belanghebbenden was niet aanwezig, maar had wel bericht van verhindering gestuurd. De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de beslistermijn op 8 december 2021 eindigde, en dat de ingebrekestelling van 23 augustus 2021 prematuur was, omdat deze was ingediend voordat de beslistermijn was verstreken. De rechtbank concludeert dat de eerdere uitspraak van 28 oktober 2021 niet juist was, omdat de beslistermijn op dat moment nog niet was verstreken.

De rechtbank verklaart het verzet gegrond en vervalt de eerdere uitspraak. De zaak wordt terugverwezen naar het betreffende team voor verdere behandeling. Er is geen sprake van een vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/3838-V

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 januari 2022 op het verzet van

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort, opposant.
derde-belanghebbenden in deze zaak zijn: [derde belanghebbende 1] en [derde belanghebbende 2] , te [woonplaats] ,
(gemachtigde: mr. L.A.M. van der Geld).

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep dat door [derde belanghebbende 1] en [derde belanghebbende 2] is ingediend op 13 september 2021, omdat opposant niet op tijd heeft beslist op hun bezwaar van 4 augustus 2021.
In de uitspraak van 28 oktober 2021 heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard.
Opposant heeft tegen deze uitspraak een verzetschrift ingediend.
De zitting heeft plaatsgevonden op 15 december 2021. Namens opposant is de heer
[A] verschenen. Gemachtigde is niet verschenen met bericht van verhindering.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft in de uitspraak van 28 oktober 2021 het beroep gegrond verklaard.
Omdat de rechtbank geen twijfel had over de uitkomst van de zaak, heeft zij de uitspraak gedaan zonder eerst een zitting te houden. Dat mag op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2. In deze verzetsprocedure beoordeelt de rechtbank of de uitspraak van de rechtbank van 29 mei 2020 in stand kan blijven. Zo ja, dan is het verzet ongegrond en blijft de eerdere uitspraak in stand. Zo nee, dan is het verzet gegrond en vervalt de eerdere uitspraak.
3. Volgens opposant is de uitspraak van de rechtbank van 28 oktober 2021 niet juist, omdat volgens opposant de uitspraak in strijd is met artikel 6:12 van de Awb en de in dit verband geldende jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling). Uit de uitspraak van de Afdeling van 26 juni 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:2001) volgt dat een geldige ingebrekestelling is vereist voor het instellen van een beroep niet tijdig beslissen. Daarbij kan een ingebrekestelling die te vroeg is ingediend, voordat de beslistermijn is verstreken, niet worden aangemerkt als een geldige ingebrekestelling in de zin van artikel 6:12 lid 2 van de Awb. Volgens opposant was, anders dan de rechtbank stelt, de beslistermijn op het moment van de uitspraak nog niet verstreken. Opposant heeft namelijk bij brief van 8 september 2021 de beslistermijn tijdig met zes weken verdaagd conform hetgeen bepaald is in artikel 7:10 lid 3 van de Awb. De beslistermijn liep daarmee af op 27 oktober 2021. Op 6 oktober heeft er een hoorzitting plaatsgevonden waarbij gemachtigde heeft verzocht om een nadere termijn van drie weken om te reageren op nieuwe stukken die zijn ingediend. Opposant heeft ingestemd met dit verzoek en de beslistermijn op 7 oktober 2021 voor drie weken opgeschort. Vervolgens heeft de gemachtigde op
26 oktober 2021 verzocht om de gestelde termijn om te reageren met drie weken te verlengen en opposant heef ingestemd met dit verzoek. Nu de beslistermijn tweemaal met drie weken is uitgesteld eindigt de beslistermijn volgens opposant op 8 december 2021. Er is dan ook ten onrechte overwogen dat de termijn is verstreken en zijn ook de dwangsommen ten onrechte opgelegd. Daarnaast kan opposant zich niet vinden in het feit dat de rechtbank wijst op proceseconomische redenen, omdat de reden dat opposant nog niet had beslist mede is gelegen in verzoeken die gemachtigde tijdens de bezwaarprocedure zelf bij opposant heeft ingediend.
4. De rechtbank ziet in wat opposant aanvoert reden om het verzet gegrond te verklaren. Zoals opposant in zijn verzetschrift schrijft, eindigde de beslistermijn op 8 december 2021.
Naast dat de beslistermijn door verweerder met zes weken is verdaagd, heeft hij ook, op verzoek van gemachtigde, tweemaal uitstel van drie weken verleend. De ingebrekestelling van 23 augustus 2021 was dan ook prematuur en het beroep tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar is te vroeg ingediend. Anders dan in de uitspraak van 28 oktober 2021 staat, was de beslistermijn ook ten tijde van deze uitspraak nog niet verstreken. Het verzet is dus gegrond en de uitspraak van 28 oktober 2021 vervalt (artikel 8:55, lid 9, Awb).Dat betekent dat het onderzoek wordt voortgezet in de staat waarin het zich bevond. De rechtbank verwijst de zaak terug naar het betreffende team voor verdere behandeling.
5. Van een vergoeding van de proceskosten is geen sprake.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet gegrond;
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van
K.F.K. Hoogbruin, griffier. De beslissing is uitgesproken op 17 januari 2022 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak kunt u niet in hoger beroep.